ECLI:NL:RBDHA:2025:13612

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
686183 KG ZA 25-514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding tegen de Staat der Nederlanden over pandrecht en betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft [eiseres] B.V. een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden. De kern van het geschil betreft de rechtsgeldigheid van een pandrecht dat door [eiseres] is gevestigd op vorderingen die Reboxd B.V. heeft op de Staat. De Staat heeft betalingen aan Reboxd verricht, terwijl [eiseres] stelt dat deze betalingen aan haar gedaan hadden moeten worden, gezien het pandrecht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het pandrecht op 19 november 2024 rechtsgeldig openbaar is gemaakt, waardoor de Staat verplicht was om aan [eiseres] te betalen. De vordering van [eiseres] om de Staat te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.263.691,34 is afgewezen, omdat de Staat zich op opschorting en verrekening kan beroepen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Staat niet bevrijdend heeft betaald aan Reboxd, en dat de vorderingen van [eiseres] tot het verbieden van boetes en het verstrekken van gegevens zijn afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 686183 / KG ZA 25-514
Vonnis in kort geding van 24 juli 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaten: mr. dr. H.P.C.W. Strang en mr. T.A.E. ten Berge te Rotterdam,
tegen:
De Staat der Nederlandente Den Haag,
gedaagde,
advocaten: mr. J.H. van der Weide en P.F.B. Mulder te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 34;
- de incidentele conclusie tot oproeping derde van de Staat;
- de conclusie van antwoord in het incident van [eiseres] ;
- de brief van de rechtbank van 16 juni 2025 waarin is medegedeeld dat de voorzieningenrechter het de Staat niet toestaat de derde op te roepen in dit kort geding;
- de akte overleggen producties van [eiseres] met producties 35 en 36;
- de conclusie van antwoord van de Staat met producties 1 tot en met 18;
- de akte wijziging/vermeerdering van eis van [eiseres] ;
- de akte overleggen producties, tevens houdende correctie op conclusie van antwoord van de Staat, met producties 19 en 20;
- de akte overleggen producties en wijziging van eis van [eiseres] , met producties 37 en 38;
- de op 20 juni 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij namens beide partijen pleitnotities zijn voorgedragen en overgelegd.
1.2.
Na een pro forma aanhouding tot 25 juni 2025 is de datum voor vonnis nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De Staat spant zich in om met behulp van tijdelijke woningen de krapte op de woningmarkt en de druk op het Aanmeldcentrum Ter Apel te laten afnemen. In dat kader heeft de Staat meerdere koop-leveringsovereenkomsten gesloten met Reboxd B.V. (hierna: Reboxd). Per koop-leveringsovereenkomst zijn de Staat en Reboxd een boetebeding overeengekomen dat inhoudt dat wanneer er niet binnen de afgesproken levertermijn is opgeleverd, Reboxd aan de Staat een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd is van 0,1% van de prijs van de betreffende overeenkomst voor elke dag dat de tekortkoming voortduurt, met een maximum van 10%. Ook zijn de Staat en Reboxd overeengekomen dat de boete wordt verrekend met de door de Staat verschuldigde betalingen, ongeacht of de vordering tot betaling daarvan is overgegaan op een derde.
2.2.
Voor de uitvoering van haar verplichtingen op grond van voornoemde overeenkomsten heeft Reboxd met [eiseres] een aannemingsovereenkomst gesloten. Op basis van de aannemingsovereenkomst is [eiseres] gehouden om de door Reboxd uit Zweden geïmporteerde klaslokalen in een terminal in Vlissingen om te bouwen tot flexwoningen en deze vervolgens te vervoeren naar en te plaatsen op diverse locaties in Nederland (Enschede, Eindhoven, Zevenbergen en Groningen). In artikel 1.3 van de aannemingsovereenkomst is bepaald dat (onder andere) de koop-leveringsovereenkomsten tussen Reboxd en de Staat inclusief bijbehorende voorwaarden van toepassing zijn op de aannemingsovereenkomst.
2.3.
Reboxd en [eiseres] zijn overeengekomen dat Reboxd per locatie volgens een termijnschema aan [eiseres] betaalt. Op 6 september 2024 heeft [eiseres] Reboxd een aanmaning gestuurd om een betalingsachterstand – van op dat moment € 952.585,30 exclusief btw – te voldoen. In het najaar van 2024 is tussen de (voormalig) advocaat van [eiseres] en de advocaat van Reboxd onderhandeld over een te sluiten pandovereenkomst. In dat kader is op 31 oktober 2024 namens Reboxd een e-mail gestuurd waarin onder meer staat:

Wij hebben deze aanpassing overgenomen, met dien verstande dat wij begrijpen dat [eiseres] geen beroep zal doen op deze definitie voor wat betreft de reeds onbetaald gebleven facturen totdat er sprake is van verzuim ten aanzien van de nog overeen te komen nieuwe betalingsdata voor deze onbetaald gebleven facturen. Wij ontvangen graag je bevestiging hierop.”
Diezelfde dag is namens [eiseres] hierop gereageerd:

Je geeft aan dat Reboxd ervan uitgaan dat [eiseres] geen beroep zal doen op deze definitie voor wat betreft de reeds onbetaald gebleven facturen, totdat er sprake is van verzuim ten aanzien van de nog overeen te komen nieuwe betalingsdata voor deze onbetaald gebleven facturen. Dat is niet helemaal juist, want partijen weten nog niet wat die betalingsdata worden. [eiseres] gaat die toezegging niet doen als er nog geen nieuwe betalingsdata afgestemd zijn.”
2.4.
Op 1 november 2024 hebben [eiseres] en Reboxd de pandovereenkomst gesloten. In deze pandovereenkomst staat onder meer:
“1. DEFINITIES EN INTERPRETATIE
1.1
Definities
(…)
Koop- en Leveringsovereenkomstbetekent iedere koop- en leveringsovereenkomst tussen de Staat der Nederlanden als koper en Reboxd B.V. als leverancier/verkoper.
(…)
Uitwinningsgrondbetekent een betalingsverzuim dat heeft geleid tot een verzuim als bedoeld in artikel 4:248 BW met betrekking tot de nakoming van de Verzekerde Verbintenissen.
Verzekerde Verbintenissenbetekent alle huidige en toekomstige verbintenissen tot voldoening van een geldsom (al dan niet voorwaardelijk en als dan niet in gemeenschap verschuldigd of in welke hoedanigheid ook) door de Pandgever jegens de Pandhouder uit hoofde van de Aannemingsovereenkomst.
Vorderingenbetekent alle huidige en toekomstige rechten van de Pandgever om betaling van een geldsom te ontvangen (met inbegrip van rechten op (terug)betaling van de hoofdsom, betaling van rente, betaling van andere bedragen en verhaals- of subrogatierechten) uit hoofde van een Koop- en leveringsovereenkomst.

2.VERPANDING

Partijen stellen hierbij vast dat de Pandgever uit hoofde van de Aannemingsovereenkomst in verzuim is met zijn betalingsverplichtingen jegens Pandhouder. Een overzicht van de op dit moment vervallen facturen is als Bijlage 1 (Vervallen facturen) aan deze akte gehecht. Tot zekerheid van het voorgaande zal de Pandgever een pandrecht vestigen tot zekerheid van al haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de Aannemingsovereenkomst ten gunste van de Pandhouder.
(…)
3.2
Vestiging van het Pandrecht
Tot zekerheid voor de nakoming van alle Verzekerde Verbintenissen verleent de Pandgever hierbij ten gunste van de Pandhouder (voor zover mogelijk vooraf) een niet openbaar gemaakt pandrecht op de Vorderingen die bestaan op Debiteur op de datum van Registratie van deze Overeenkomst of rechtstreeks zullen worden verkregen uit en op dat moment bestaande rechtsverhouding waaronder een Koop- en leveringsovereenkomst.”
2.5.
In november 2024 hebben partijen nog gecorrespondeerd over nadere afspraken.
Op 14 november 2024 is namens Reboxd een e-mail naar [eiseres] gestuurd waarin onder meer staat:
“Wij gaan daarom komende week conform jullie verzoek het pandrecht openbaar maken aan het Rijksvastgoedbedrijf. Dat zullen we schriftelijk doen en toelichten in een gesprek dat nu voor volgende week woensdag ingepland staat.”
Op 19 november 2024 heeft Reboxd een e-mail naar de Staat gestuurd met als bijlage de pandakte waarin onder meer staat:
“En hebben wij onze vorderingen op het RVB noodgedwongen aan de aannemer moeten verpanden. Belangrijk dat je dit weet; volledigheidshalve stuur ik je de pandakte toe.”
2.6.
Tevens in november 2024 zijn, in het kader van de oplevering, de flexwoningen in Enschede en Eindhoven geïnspecteerd door het Centraal Bureau Bouwbegeleiding en adviesbureau Van de Laar. Beide partijen hebben een rapport opgesteld [1] . Uit deze rapporten volgen diverse gebreken aan de flexwoningen. De Staat heeft ingestemd met oplevering, onder voorbehoud dat de gebreken zouden worden verholpen. Vanwege de gebreken heeft de Staat voor zowel de flexwoningen in Enschede als de flexwoningen in Eindhoven de laatste betaaltermijnen van respectievelijk € 728.764,20 exclusief BTW en € 647.219,70 exclusief BTW ingehouden (hierna: de ingehouden aanneemsom).
2.7.
[eiseres] heeft op 11 december 2024 bij exploot het pandrecht openbaar gemaakt. In dit exploot staat onder meer dat de Staat alle vorderingen die [eiseres] heeft of uit een ten tijde van de pandakte reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen, vanaf heden direct aan [eiseres] moet voldoen. Bij e-mail van 18 december 2024 heeft [eiseres] de Staat nogmaals gewezen op het pandrecht, de pandakte, het exploot en de Staat verzocht alle betalingen direct aan [eiseres] te richten. Diezelfde dag berichtte Reboxd de Staat dat [eiseres] volgens Reboxd niet bevoegd was mededeling te doen van het pandrecht en dat Reboxd inningsbevoegd bleef.
2.8.
In december 2024 en januari 2025 vond nog correspondentie tussen [eiseres] en Reboxd plaats. Op 12 februari 2025 sloten [eiseres] en Reboxd vervolgens een Addendum waarin onder meer staat:
Zekerheden:
1.
Tot zekerheid van de nakoming van de betalingen door Opdrachtgever aan Aannemer zijn de vordering van Opdrachtgever op de Staat der Nederlanden stil verpand aan Aannemer, en vervolgens openbaar gemaakt aan de Staat der Nederlanden, e.e.a. zoals nader bepaald in de tussen partijen gesloten pandovereenkomst.”
2.9.
De Staat heeft op 17 maart 2025 een bedrag van € 1.231.931,26 inclusief BTW aan Reboxd betaald. Dit bedrag correspondeert met het inmiddels herstelde deel van de gebreken waarop de ingehouden aanneemsom zag. Op 15 april 2025 heeft de Staat een bedrag van
€ 31.760,08 inclusief BTW aan Reboxd betaald. Reboxd heeft in de periode van 17 maart 2025 tot en met 4 april 2025 door middel van diverse betalingen met de omschrijving
“Slotbetaling Conform Addendum 2 dd 12022025 Termijn 4”in totaal afgerond een bedrag van € 1.004.700 aan [eiseres] betaald. Van 26 maart 2025 tot 30 mei 2025 heeft Reboxd een totaalbedrag van afgerond € 357.091,00 aan derde partijen betaald. Tot slot heeft Reboxd een bedrag van € 154.274 overgemaakt naar een derdengeldenrekening.
2.10.
[eiseres] heeft op 30 april 2025 de Staat onder andere gesommeerd te verklaren of en zo ja in welke omvang de Staat vanaf 11 december 2024 betalingen aan Reboxd heeft verricht en om het bedrag van de eventueel verrichte betalingen over te maken aan [eiseres] . Bij e-mail van 12 mei 2025 bevestigt de Staat dat er na 11 december 2025 nog aan Reboxd is betaald.
2.11.
In april, mei en juni 2025 hebben [eiseres] en de Staat (en Reboxd) nog gecorrespondeerd en overleg gevoerd over onder andere het pandrecht, de betalingen, de facturen, de oplevering en opleverpunten van de locaties Enschede, Eindhoven en Zevenbergen en de start van de werkzaamheden voor de locatie Groningen die was bepaald op 28 april 2025. Op 10 juni 2025 de dagvaarding voor dit kort geding aan de Staat betekend. Op 18 juni 2025 heeft de Staat Reboxd bericht dat hij vanaf dat moment iedere verschuldigde betaling uit hoofde van de koop-leveringsovereenkomsten opschort, omdat de startdatum voor de werkzaamheden voor de locatie Groningen al zeven weken was vertraagd en de werkzaamheden nog niet waren begonnen terwijl deze werkzaamheden al wel grotendeels waren voorgefinancierd door de Staat. In eerdere correspondentie van mei 2025 had de Staat zijn opschorting gemotiveerd met een beroep op 6:37 BW (twijfel of moest worden betaald aan Reboxd of aan [eiseres] ). Tijdens de zitting op 20 juni 2025 is door partijen bevestigd dat de werkzaamheden voor de locatie Groningen nog niet zijn gestart. Na de zitting hebben partijen nog overleg gevoerd op 26 juni 2025 en op 1 en 9 juli 2025, maar zij zijn niet tot een nader vergelijk gekomen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na wijziging van eis, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de Staat te veroordelen binnen drie werkdagen na vonnis een bedrag van € 1.263.691,34 aan [eiseres] te betalen, te vermeerderen met primair de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119b BW en subsidiair met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW;
de Staat te verbieden opeisbare verbintenissen van Reboxd om een geldsom te ontvangen uit hoofde van een koop-leveringsovereenkomsten of op basis van een andere rechtsverhouding die op 1 november 2024 tussen de Staat en Reboxd bestond, aan Reboxd te betalen;
de Staat te verbieden boetes op de leggen aan Reboxd, althans om dergelijke boetes en/of vorderingen tot vergoeding van schade te verrekenen met de verpande vorderingen, totdat en in zoverre in een bodemprocedure onherroepelijk dan wel uitvoerbaar bij voorraad wordt geoordeeld dat de Staat dergelijke boetes wel mag opleggen c.q. wel mag verrekenen;
de Staat te gebieden om binnen drie werkdagen na vonnis de volgende gegevens aan [eiseres] te verstrekken:
- De koop-leveringsovereenkomsten tussen de Staat en Reboxd voor eindlocaties Enschede, Eindhoven, Groningen en Zevenbergen;
- de detailplanningen zoals bedoeld in artikel 3.1 van de model koop-leveringsovereenkomsten voor eindlocaties Enschede, Eindhoven, Groningen en Zevenbergen;
- alle eventuele aanvullende betalingsafspraken tussen de Staat en Reboxd voor eindlocaties Enschede, Eindhoven, Groningen en Zevenbergen;
- alle betalingsafschriften met betrekking tot betalingen verband houdende met de eindlocaties Enschede, Eindhoven, Groningen en Zevenbergen, waaronder termijnbetalingen en opslagvergoedingen;
- een afschrift van alle titels van rechtsverhoudingen tussen de Staat en Reboxd ten tijde van het sluiten van de pandovereenkomst op 1 november 2024, alle betalingsafschriften van betalingen die de Staat heeft verricht uit hoofde van die titels en alle betalingsafspraken tussen de Staat en Reboxd met betrekking tot die titels,
zulks op straffe van een dwangsom van € 100.000 per dag met een maximum van € 3.000.000;
de Staat te gebieden betalingsverplichtingen aan Reboxd, uit hoofde van de koop-leveringsovereenkomsten dan wel een andere rechtsverhouding met Reboxd die bestond op 1 november 2024, terstond aan [eiseres] te betalen, voor zover deze betalingsverplichtingen opeisbaar zijn (geworden) of betaald zijn op of na 19 november 2024, althans 11 december 2024;
de Staat te gebieden toekomstige opeisbare betalingsverplichtingen aan Reboxd uit hoofde van een koop-leveringsovereenkomsten dan wel een andere rechtsverhouding met Reboxd die bestond op 1 november 2024, terstond aan [eiseres] te betalen;
de Staat te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiseres] – samengevat – het volgende aan. [eiseres] was vanaf het moment van tot stand komen van de pandovereenkomst gerechtigd het pandrecht openbaar te maken. Reboxd heeft zelf laten weten voornemens te zijn het pandrecht openbaar te maken en heeft dat vervolgens op 19 november 2024 ook gedaan. In ieder geval heeft [eiseres] het pandrecht op 11 december 2024 openbaar gemaakt. De Staat was en is dus op grond van artikel 3:246 lid 1 BW verplicht te betalen aan [eiseres] . de Staat moet daarbij vertrouwen op de juistheid van de mededeling van [eiseres] . De Staat kan zich volgens [eiseres] niet beroepen op artikel 6:37 BW, want er bestond voor de Staat geen redelijke grond voor twijfel aan wie de Staat moest betalen. De Staat mag geen boetes voor vertraagde oplevering opleggen, althans boetes en/of vorderingen tot vergoeding van vertragingsschade met de verpande vorderingen verrekenen, omdat onzorgvuldig handelen van de Staat zelf de oorzaak is van het stilliggen van de werkzaamheden en hoe dan ook aan de Staat moet worden toegerekend. Tot slot is de Staat op grond artikel 194 jo. 195 Rv tegenover [eiseres] verplicht informatie te verstrekken.
3.3.
de Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring
4.1.
Voorafgaand aan de conclusie van antwoord heeft de Staat een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van een derde, Reboxd, althans oproeping van Reboxd op de voet van artikel 118 Rv genomen. [eiseres] heeft op haar beurt gereageerd in een conclusie van antwoord in het incident. Gelet op de korte termijn(en) in dit kort geding en de naderende zitting heeft de voorzieningenrechter bij digitaal bericht van 16 juni 2025 een beslissing genomen op het verzoek van de Staat en het de Staat niet toegestaan Reboxd op te roepen voor de mondelinge behandeling. De voorzieningenrechter overwoog daartoe dat, nog daargelaten of een oproeping in vrijwaring in kort geding mogelijk is, de incidentele conclusie van de Staat niet voldoende (zwaarwegende) gronden voor een dergelijke oproeping bevat. Daarbij woog mee dat de Staat de stellingen van Reboxd kan betrekken in zijn eigen standpunt en dat de efficiency van het kort geding niet gediend is met de oproeping van een derde partij.
Het pandrecht
4.2.
[eiseres] en Reboxd hebben op 1 november 2024 de pandovereenkomst gesloten. Op grond van die overeenkomst rust er in ieder geval een pandrecht op de vorderingen die Reboxd uit hoofde van koop- en leveringsovereenkomsten heeft op de Staat. Het betrof hier op dat moment een zogenaamd stil pandrecht. Eén van de vragen die partijen verdeeld houdt is of het pandrecht rechtsgeldig openbaar is gemaakt.
4.3.
Op grond van artikel 3:246 BW wordt een pandrecht openbaar gemaakt door middel van een mededeling aan de schuldenaar, in dit geval de Staat. Reboxd heeft zelf op 14 november 2024 laten weten voornemens te zijn mededeling van het pandrecht te doen aan de Staat. Met de e-mail van 19 november 2024 heeft Reboxd die mededeling vervolgens ook werkelijk gedaan. Zij heeft immers medegedeeld dat zij haar vorderingen op de Staat aan [eiseres] heeft moeten verpanden en de betreffende pandakte bijgevoegd. De stelling van de Staat dat Reboxd met de e-mail van 19 november 2024 de Staat slechts heeft geïnformeerd dat het pandrecht bestond, maar dat het geen mededeling was in de zin van openbaarmaking van het pandrecht, overtuigt de voorzieningenrechter niet. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het pandrecht zodoende op 19 november 2024 openbaar gemaakt.
4.4.
Daarbij komt dat, indien al zou moeten worden geoordeeld dat het pandrecht niet op 19 november 2024 openbaar is gemaakt, het pandrecht dan in ieder geval openbaar is gemaakt met het exploot van 11 december 2024. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was [eiseres] op dat moment – op grond van de bepalingen in de pandovereenkomst – bevoegd mededeling te doen van het pandrecht. Reboxd verkeerde op 11 december 2024 al in verzuim. In de pandovereenkomst is namelijk opgenomen dat Reboxd op het moment van het aangaan van die overeenkomst al in verzuim verkeerde en dat er een betalingsachterstand bestond zoals opgenomen in de bijlage. Daar komt bij dat in die bijlage bij de pandovereenkomst valt te lezen dat alle daarin opgenomen facturen reeds waren vervallen. Reboxd verkeerde ten opzichte van betaling van die facturen dus al in verzuim.
4.5.
Het standpunt dat het verzuim nog niet was ingetreden, omdat er nog nieuwe opeisbaarheidsdata zouden worden afgesproken, kan volgens de voorzieningenrechter niet worden gevolgd. Uit de e-mail van 31 oktober 2025 (vgl. 2.3) blijkt duidelijk dat [eiseres] de in dat kader door Reboxd gevraagde toezegging niet heeft gedaan. De pandovereenkomst is vervolgens ook niet onder die voorwaarde tot stand gekomen en vervolgens zijn partijen ook niet aantoonbaar nieuwe opeisbaarheidsdata overeengekomen.
4.6.
De stelling dat het pandrecht rechtsgeldig openbaar is gemaakt vindt overigens ook steun in het op 12 februari 2025 door [eiseres] en Reboxd gesloten addendum, waarin is opgenomen dat het pandrecht reeds openbaar is gemaakt. Als rechtsgeldige openbaarmaking tussen [eiseres] en Reboxd op dat moment nog ter discussie stond, dan lag het allerminst in de rede om in het addendum op te nemen dat het pandrecht al openbaar was gemaakt en niet te vermelden dat daarover een discussie tussen partijen bestond.
4.7.
Voorgaande gaat nog voorbij aan de gegronde stelling van [eiseres] dat er voor de Staat geen wettelijke verplichting bestaat om te controleren of [eiseres] als pandhouder bevoegd was het stille pandrecht openbaar te maken en dat de Staat op grond van artikel 3:246 lid 1 BW na de mededeling simpelweg gehouden was om uitsluitend aan [eiseres] te betalen.
4.8.
De voorzieningenrechter neemt dan ook tot uitgangspunt dat het pandrecht rechtsgeldig openbaar is gemaakt. De Staat kon en kan daardoor alleen bevrijdend aan [eiseres] betalen. De Staat was en is per 19 november 2024 gehouden om uitsluitend nog aan [eiseres] te betalen. De betaling van 17 maart 2025 is dus in weerwil van het voorgaande verricht. Over deze betaling zal hieronder vanaf 4.17 worden geoordeeld. Voor wat de betreft de vraag of [eiseres] inningsbevoegd was refereert de Staat zich overigens ook aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
4.9.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiseres] onder ii., v. en vi. zullen worden toegewezen. De voorzieningenrechter legt de pandovereenkomst daarbij als volgt uit. In artikel 3.2 van die overeenkomst wordt een pandrecht verleend op ‘Vorderingen’. De term ‘Vorderingen’ wordt onder artikel 1.1 van die overeenkomst gedefinieerd als betalingsrechten uit hoofde van een Koop- en leveringsovereenkomst. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter rust het pandrecht dan ook op alle koop- en leveringsovereenkomsten tussen Reboxd en de Staat, dus ook eventuele andere dan ten aanzien van de projecten Enschede, Eindhoven, Zevenbergen en Groningen. Voor toewijzing van het bestanddeel “danwel een andere rechtsverhouding met Reboxd” uit vorderingen ii., v. en vi. bestaat aldus geen grond. [eiseres] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dit meerdere ook onder de pandovereenkomst valt. Een verwijzing naar de term ”waaronder” in artikel 3.2 is daartoe onvoldoende gezien de zojuist beschreven definiëring.
4.10.
Met de betalingen aan Reboxd ná 19 november 2024 heeft de Staat in beginsel niet bevrijdend betaald. Hij had immers aan [eiseres] moeten betalen. [eiseres] vordert onder i. betaling van het totaalbedrag van € 1.263.691,34, zijnde het totaalbedrag dat de Staat na 19 november 2024 aan Reboxd heeft betaald. In het verlengde van deze vordering vordert [eiseres] onder iii. dat aan de Staat een verbod wordt opgelegd om boetes op te leggen, althans om boetes en/of vorderingen tot vergoeding van (vertragings)schade te verrekenen met de verpande vorderingen. Tegen het opnieuw betalen en het verbod tot het opleggen van boetes en het verrekenen van boetes en/of schadevergoeding(en) voert de Staat verweer.
Het gevorderde verbod tot het opleggen van boetes
4.11.
[eiseres] legt – kort gezegd – aan de vordering tot het verbod voor het opleggen van boetes ten grondslag dat de Staat dusdanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat het stilliggen van de werkzaamheden aan de Staat moet worden toegerekend. De Staat mag niet van haar eigen onzorgvuldig handelen profiteren door boetes op te leggen aan Reboxd (die Reboxd zal willen doorleggen aan [eiseres] ) en daarmee haar betalingsverplichtingen jegens [eiseres] proberen te verminderen.
4.12.
Hoewel de voorzieningenrechter ziet dat de Staat, enkele maanden na openbaarmaking van het pandrecht, niet aan [eiseres] maar aan Reboxd heeft betaald en daar aanvankelijk ook niet transparant over is geweest en dat dat mogelijk gevolgen heeft voor de financiering van het project, is dat onvoldoende om tot het voorlopig oordeel te komen dat sprake is van zodanig onzorgvuldig handelen dat moet leiden tot een verbod op het opleggen van boetes. Immers is niet gebleken dat de betaling aan Reboxd in plaats van aan [eiseres] uitsluitend de oorzaak is geweest van het feit dat de werkzaamheden van [eiseres] stilliggen en dat er, tot op heden, niet is gestart met de werkzaamheden voor Groningen en dat er dus vertraging is ontstaan. [eiseres] lijkt te suggereren dat zij haar werkzaamheden heeft stilgelegd, omdat de Staat het pandrecht niet respecteert, maar zet nagenoeg niets tegenover de stellingnamen van de Staat dat er tussen [eiseres] en Reboxd sprake is van een omvangrijk geschil over gebreken en meerwerk en dat [eiseres] de werkzaamheden al had stilgelegd voordat het pandrecht openbaar was gemaakt.
4.13.
De stelling dat de Staat geen boetes zou mogen opleggen omdat er voor Groningen geen geldige omgevingsvergunning zou liggen en dat [eiseres] daardoor ook niet kán starten met de werkzaamheden en dat vertraging [eiseres] daarom niet kan worden toegerekend, volgt de voorzieningenrechter niet. De op het laatste moment door de Staat overgelegde gedoogverklaring was weliswaar maar tot en met 31 maart 2025 geldig, maar ter zitting is namens de Staat toegelicht dat de gemeente Groningen wil dat de werkzaamheden plaatsvinden en daarom een gedoogverklaring heeft afgegeven en dat deze is verlengd voor de periode na 31 maart 2025. Daarbij is toegelicht dat bij andere locaties ook met een dergelijke gedoogconstructie is gewerkt en er daar dus ook (nog) geen (onherroepelijke) omgevingsvergunningen lagen. De voorzieningenrechter neemt aan dat er een gedoogverklaring ligt waarvan de geldigheid is verlengd. Dat dit pas op de zitting, en dus laat, duidelijk werd kan de Staat niet worden tegengeworpen, aangezien niet is gebleken dat (het ontbreken van) een
verlengingvan de gedoogverklaring (als tijdelijk substituut voor een omgevingsvergunning) eerder onderwerp van discussie was geweest.
4.14.
De voorzieningenrechter weegt verder mee dat de boetes dienen als prikkel (voor Reboxd en doorgelegd aan [eiseres] ) om de contractuele verplichtingen na te komen en dat het, zoals de Staat onweersproken aanvoert, van groot belang is dat de flexwoningen tijdig en op juiste wijze worden opgeleverd. Het belang dat de Staat heeft bij het kunnen opleggen van boetes is daarmee gegeven. De stelling van [eiseres] dat de Staat zou profiteren van het opleggen van boetes volgt de voorzieningenrechter evenmin. De Staat heeft onweersproken aangevoerd dat het van groot belang is dat de flexwoningen tijdig worden opgeleverd en dat het voor hem met name daarom draait en niet om het kunnen incasseren van boetes. Illustratief is dat de Staat tot op heden verbeurde boetes juist heeft kwijtgescholden.
4.15.
Al het voorgaande in aanmerking nemende komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het gevorderde verbod tot het opleggen van boetes moet worden afgewezen.
Het gevorderde verbod tot verrekening
4.16.
Hiervoor heeft de voorzieningenrechter reeds geoordeeld dat aan de Staat geen verbod tot het opleggen van boetes wordt opgelegd. In lijn met dit oordeel ziet de voorzieningenrechter ook geen reden om een verbod op verrekening van boetes en/of vorderingen tot schadevergoeding met de verpande vorderingen op te leggen, mede gezien het in artikel 6:130 BW bepaalde.
De gevorderde betaling onder i.
4.17.
De Staat betwist de door [eiseres] onder i. gevorderde betaling verschuldigd te zijn en stelt dat hij zich op 18 juni 2025 terecht heeft beroepen op opschorting in de aanloop naar verrekening van al zijn betalingsverplichtingen en dat opschorting op grond van artikel 6:145 BW ook jegens [eiseres] als pandhouder kan worden ingeroepen. De Staat legt hieraan ten grondslag dat de totale opdrachtsom voor locatie Groningen ongeveer € 10 miljoen bedraagt waarvan al 90% aan Reboxd is betaald. Alleen de laatste termijn van € 1.357.000 staat nog open. Er is inmiddels zoveel vertraging opgetreden dat Reboxd voor in ieder geval € 1 miljoen aan boetes zal verbeuren. Indien locatie Groningen helemaal niet wordt gerealiseerd, en dat is waar de Staat voor vreest, zal het al reeds aan Reboxd betaalde moeten worden terugbetaald vermeerderd met schadevergoeding. Voorgaande betekent volgens de Staat in ieder geval dat de Staat nog bedragen van Reboxd te vorderen heeft. In dat kader wenst de Staat dan ook te verrekenen met de op grond van de pandovereenkomst aan [eiseres] verschuldigde bedragen.
4.18.
Het beroep op opschorting en verrekening strekt zich volgens de Staat ook uit tot de vordering onder i. Dat de Staat per 17 maart 2025 deze bedragen heeft betaald aan Reboxd doet daar niet aan af, aldus de Staat, omdat [eiseres] aan deze betaling geen vertrouwen heeft kunnen ontlenen, alleen al omdat zij daarvan niet op de hoogte was.
4.19.
[eiseres] betwist dat de Staat een beroep op opschorting ter verrekening kan doen omdat:
- er geen omgevingsvergunning ligt;
- sprake is van een opeisbare betalingsachterstand; na openbaarmaking van het pandrecht is er niet bevrijdend (aan [eiseres] ) betaald. De Staat verkeert volgens [eiseres] dus al geruime tijd in schuldeisersverzuim. Bij gebreke van bevrijdende betaling waren Reboxd en [eiseres] gerechtigd de werkzaamheden op te schorten;
- het handelen van de Staat zal ten minste 3 tot 4 maanden uitstel voor locatie Groningen leiden, omdat na de verlening van de vergunning en de achterstallige betaling nog een redelijke opstartperiode nodig zal zijn;
- de Staat niet mag profiteren van eigen onrechtmatig handelen.
4.20.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat hij in het beperkte bestek van dit kort geding geen overzicht heeft gekregen over de gehele constellatie tussen de (drie) partijen. Ten aanzien van de vraag of de Staat bevoegd is zich op opschorting ter verrekening te beroepen ten aanzien van de vordering onder i. is thans al wel het volgende aannemelijk geworden. Ten aanzien van het project Groningen staat wel vast dat dit niet zonder tekortkoming zal kunnen worden afgerond, aangezien de opleverdatum al is verstreken terwijl met de bouw nog niet is begonnen. In de koop- en leveringsovereenkomst is op een dergelijke tekortkoming een boete gesteld die naar verwachting zal oplopen tot ongeveer een miljoen euro. Indien dit project uiteindelijk niet gerealiseerd zal worden, zal bovendien waarschijnlijk een aanmerkelijke terugbetalings-verplichting van Reboxd aan de Staat ontstaan. Een te zijner tijd te verrekenen vordering aan de zijde van de Staat is dus aannemelijk. Hiervoor is verder reeds geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat tekortkomingen van de Staat, zoals het beweerdelijk ontbreken van een gedoogverklaring, aan de start van het project Groningen in de weg hebben gestaan. Anders dan [eiseres] lijkt te betogen, is ten slotte niet aannemelijk dat het niet aanvangen van het project Groningen gerechtvaardigd zou kunnen worden door een eerdere, bevoegde opschorting van de zijde van Reboxd (en [eiseres] ). Daarbij is van belang dat niet bestreden is dat de projecten Enschede en Eindhoven in november 2024 opgeleverd hadden moeten zijn en dat dit niet is gehaald en dat ten tijde van de gewraakte betaling van 17 maart 2025 van de Staat een deel van de gebreken nog niet was verholpen. Reboxd verkeerde destijds dus al in verzuim en het uitblijven van
bevrijdendebetaling op 17 maart 2025 kon dus geen opschorting aan de zijde van Reboxd rechtvaardigen. Het is dus aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de Staat zich terecht op opschorting en verrekening kan beroepen ten aanzien van de vordering onder i.
4.21.
Het voorgaande leidt, mede gezien de terughoudendheid die de kortgedingrechter dient te betrachten bij het toewijzen van geldvorderingen, tot het (ten opzichte van de mondelinge behandeling voortgeschreden inzicht en het) oordeel van de voorzieningenrechter dat de vordering onder i niet kan worden toegewezen. In het midden kan thans dan ook blijven of de vordering onder i. zou moeten worden afgewezen omdat [eiseres] bij de betaling van 17 maart 2025 aan Reboxd gebaat is, omdat Reboxd (een groot deel van) die betalingen direct zou hebben aangewend om [eiseres] te betalen.
De vordering tot het verstrekken van gegevens
4.22.
Voorafgaand aan de zitting van 20 juni 2025 heeft de Staat in het kader van de vordering onder iv. van [eiseres] diverse stukken met [eiseres] gedeeld. Volgens de Staat heeft hij daarmee de gevraagde stukken overgelegd. Voor zover [eiseres] de exhibitievordering niet intrekt naar aanleiding van de informatieverstrekking stelt de Staat zich op het standpunt dat de stukken die niet zijn overgelegd (1) niet bestaan of (2) voor [eiseres] niet relevant zijn.
4.23.
Ter zitting heeft [eiseres] ontvangst van de stukken bevestigd, maar desondanks gesteld zij bij haar exhibitievorderingen gedeeltelijk nog steeds belang heeft, omdat de Staat in de volgende gegevens nog geen inzicht geeft [2] :
Alle eventuele aanvullende betalingsafspraken: [eiseres] heeft geconstateerd dat (i) een groot deel van de betalingsafspraken met betrekking tot Enschede en Eindoven is zwartgelakt, (ii) geen betalingsafspraken met betrekking tot meerwerk zijn gedeeld en (iii) dat geen betalingsafspraken met betrekking tot (aanvullende) opslagkosten zijn gedeeld.
Alle betaalafschriften. [eiseres] stelt wel belang bij alle betalingsafschriften te hebben, omdat (i) alleen aan de hand daarvan de informatie in de akte van de Staat kan worden gecontroleerd en (ii) alle betalingsafschriften vanaf 19 november 2024 nog niet zijn verstrekt.
Een afschrift van alle titel(s) van rechtsverhoudingen. Volgens [eiseres] heeft zij belang hierbij en de Staat heeft tot op heden in ieder geval niet de titel voor de betaling van (aanvullende) opslagvergoedingen verstrekt.
4.24.
De voorzieningenrechter begrijpt de stellingen van [eiseres] ter zitting zo, dat zij bedoelt dat haar exhibitievordering uitsluitend nog ziet op de hiervoor in 4.23 opgenomen punten. Ter zitting heeft de Staat puntsgewijs hierop gereageerd.
4.25.
Voor wat betreft i) en ii) onder punt a) heeft de Staat aangevoerd dat [eiseres] heeft verzocht om aanvullende betalingsafspraken met Reboxd te overleggen en dat zij aan dat verzoek heeft voldaan. De zwartgelakte tekst betreft tekst die niet gaat over betalingsafspraken en afspraken over meerwerk zijn niet gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mag erop worden vertrouwd dat de Staat de gevraagde stukken, voor zover zij die daadwerkelijk heeft, heeft overgelegd. Er zijn geen omstandigheden die aannemelijk maken dat betalingsafspraken zijn weggelakt en/of dat er toch meerwerkafspraken zijn waarvan de stukken niet zijn overgelegd. Wat dat laatste betreft kan de Staat niet verstrekken wat hij niet heeft. De inzagevordering van [eiseres] wordt voor wat betreft deze punten dan ook afgewezen.
4.26.
Voor punt (iii) onder a), alsmede punt c) voert de Staat aan dat [eiseres] bij deze vorderingen geen belang heeft, omdat uit artikel 3.2 en opgenomen definities in de pandovereenkomst zou blijken dat [eiseres] slechts een pandrecht heeft verkregen op bestaande en toekomstige vorderingen van Reboxd op de Staat uit hoofde van de koop-leveringsovereenkomsten en de (vorderingen van) de opslagkosten vallen daar niet onder. Volgens [eiseres] is het pandrecht verleend op de vorderingen die bestaan of worden verkregen uit een bestaande rechtsverhouding “waaronder een koop- en leveringsovereenkomst”. Dit impliceert volgens [eiseres] dat het pandrecht ook ziet op vorderingen die bestaan of worden verkregen uit een andere rechtsverhouding. Zoals hierboven reeds voorlopig geoordeeld is, ziet het pandrecht gezien de definities in de pandovereenkomst uitsluitend op alle koop- en leveringsovereenkomsten. Gesteld noch gebleken is dat de opslagvergoedingen en afspraken daarover onderdeel uitmaken van die koop- en leveringsovereenkomsten. Nu onvoldoende aanleiding bestaat voor het oordeel dat deze afspraken en de daaruit voortvloeiende verplichtingen onder het pandrecht vallen, bestaat geen voldoende belang bij verstrekking daarvan. De inzagevorderingen (iii) onder punt a), alsmede onder punt c) worden afgewezen.
4.27.
In het kader van de vordering onder punt b) heeft de Staat voorafgaand aan de zitting betaalafschriften vanaf 11 december 2024 overgelegd. Eén dag voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres] haar eis gewijzigd waarbij zij – kort gezegd – vordert dat de Staat wordt veroordeeld om aan [eiseres] te betalen voor zover de betalingsverplichtingen opeisbaar zijn (geworden) of betaald zijn op of na 19 november 2024, althans 11 december 2024. Ter zitting heeft [eiseres] in dat kader gevorderd dat ook alle betaalafschriften vanaf 19 november 2024 worden overgelegd. De Staat heeft overzichten van bankafschriften van Reboxd overgelegd en verklaard dat daarbij was uitgegaan van een startmoment van 11 december 2024. Gelet op de korte tijd tussen de eiswijziging en de zitting heeft de Staat niet kunnen voldoen aan het verstrekken van afschriften vanaf 19 november 2024. Daarbij speelt een rol dat de Staat naar eigen zeggen zelf, na betaling, geen betaalafschriften kan genereren. Het door de Staat gebruikte digitale systeem maakt dat niet mogelijk. De Staat heeft daarom betaalafschriften aan Reboxd moeten vragen, om zo toch aan het verzoek te voldoen. Ter zitting heeft de Staat bevestigd dat er in de periode tussen
19 november 2024 en 11 december 2024 geen betalingen zijn verricht, maar dat hij daar geen stukken van heeft en dat die bij Reboxd moeten worden opgevraagd. Er zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen omstandigheden die het aannemelijk maken dat er tussen
19 november 2024 en 10 december 2024 nog betalingen door de Staat aan Reboxd zijn verricht. [eiseres] heeft in dat kader ook geen omstandigheden aangedragen. De Staat kan geen afschriften van betalingen verstrekken die niet hebben plaatsgevonden. De vordering tot het verstrekken van (meer) betalingsafschriften wordt zodoende afgewezen.
De proceskosten
4.28.
Nu partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten aldus te compenseren, dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt de Staat opeisbare (en niet-verrekenbare) verbintenissen van Reboxd een geldsom van hem te ontvangen uit hoofde van koop- en leveringsovereenkomsten, aan Reboxd te betalen;
5.2.
gebiedt de Staat de (niet-verrekenbare) betalingsverplichtingen aan Reboxd uit hoofde van koop- en leveringsovereenkomsten terstond aan [eiseres] te betalen, voor zover deze betalingsverplichtingen opeisbaar zijn (geworden) op of na 19 november 2024;
5.3.
gebiedt de Staat toekomstige (niet-verrekenbare) opeisbare betalingsverplichtingen aan Reboxd uit hoofde van koop- en leveringsovereenkomst terstond aan [eiseres] te betalen;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;
5.6.
compenseert de proceskosten aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2025.
lgcp

Voetnoten

1.Producties 5 en 6 conclusie van antwoord.
2.Zoals opgenomen onder nummer 40. Van de pleitaantekeningen van [eiseres] .