ECLI:NL:RBDHA:2025:13564

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
NL24.44943
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van eiser met vrees voor rekrutering door gewapende milities in Jemen

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, die van Jemenitische nationaliteit is en vreest voor rekrutering door gewapende milities in Jemen. Eiser heeft op 12 juli 2023 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd op 18 november 2024 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als ongegrond. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing en voert verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank heeft de zaak op 19 mei 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven. Eiser heeft zijn vrees voor rekrutering door gewapende milities tijdens het aanmeldgehoor en het nader gehoor naar voren gebracht, maar de minister heeft dit niet als asielmotief aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de minister dit had moeten doen en dat er een gebrek kleeft aan het bestreden besluit. De overige beroepsgronden van eiser worden niet besproken, omdat de rechtbank van oordeel is dat de minister de vrees voor rekrutering als asielmotief had moeten aanmerken en dit verder had moeten onderzoeken.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen acht weken na deze uitspraak een nieuw besluit op de asielaanvraag van eiser te nemen. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50. De uitspraak is gedaan door mr. Y. Yeniay-Cenik, rechter, en is openbaar gemaakt op 24 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44943

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. K. Ross),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest in Jemen door gewapende milities te worden gerekruteerd. De minister heeft dat niet aangemerkt als asielmotief, maar de rechtbank oordeelt dat zij dat wel had moeten doen. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop van deze zaak. Omdat deze zaak is begonnen als een beroep tegen het niet-tijdig beslissen op de asielaanvraag van eiser, geeft de rechtbank eerst onder 3 haar oordeel over dat beroep. Vervolgens beschrijft de rechtbank onder 4 wat het asielrelaas van eiser is en onder 5 waarom de minister de asielaanvraag heeft afgewezen. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf overweging 6. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of de minister de gestelde rekrutering door gewapende milities had moeten aanmerken als asielmotief. Aan het einde van de uitspraak staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 12 juli 2023 een asielaanvraag ingediend. Hij stelt van Jemenitische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1989.
2.1.
Eiser heeft op 14 november 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De minister heeft vervolgens op 18 november 2024 op de asielaanvraag beslist en deze afgewezen als ongegrond. Het beroep van eiser tegen het niet-tijdig beslissen heeft daarom mede betrekking op het alsnog genomen besluit. [1] Eiser heeft laten weten dat hij het niet eens is met het besluit op zijn asielaanvraag en heeft beroepsgronden tegen dat besluit ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiser nog een belang bij het beroep tegen het niet-tijdig beslissen?
3. De minister heeft een inhoudelijk besluit op de aanvraag van eiser genomen. Het is de rechtbank daarom niet gebleken dat eiser nog een belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet-tijdig beslissen. Dat eiser erkenning wenst voor het feit dat de minister te laat op zijn aanvraag heeft beslist, maakt dat niet anders. Bovendien kan en moet eiser zijn beroepsgrond dat de minister vanwege het overschrijden van de beslistermijn had moeten uitgaan van het beleid zoals dat gold op het moment van de asielaanvraag, aanvoeren bij het beroep tegen het besluit op zijn asielaanvraag. Dat is immers een beroepsgrond die gaat over de inhoud van het besluit op de aanvraag, en niet over de vraag of de minister niet tijdig op de asielaanvraag heeft beslist. Het beroep is daarom, voor zover het zich richt tegen het niet-tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk.
Wel zal de rechtbank voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit de minister in de proceskosten van eiser veroordelen. Met het alsnog nemen van een besluit is de minister namelijk wel aan eiser tegemoetgekomen en is voorts voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser woonde in Saoedi-Arabië, maar zou in Jemen gaan trouwen met zijn nichtje. Op enig moment wilde haar vader haar echter uithuwelijken aan de zoon van zijn buurman, [persoon A]. Het nichtje van eiser wilde dat niet, maar wilde met eiser trouwen. Uiteindelijk heeft eiser zijn oom gemachtigd om het islamitisch huwelijk tussen eiser en zijn nichtje te voltrekken. Eiser is in september 2015 naar Jemen gereisd om het huwelijk ook officieel te voltrekken. Onderweg kreeg hij te maken met discriminatie door Jemenitische militairen, die hem aanzagen voor een Habesha. Toen hij eenmaal in Jemen was, kreeg eiser ruzie met [persoon A], die hem uitmaakte voor Saoedi, Somali en Habesha. Tijdens deze ruzie ontstond een vechtpartij en heeft eiser [persoon A] het ziekenhuis in geslagen. Eiser is toen weer naar Saoedi-Arabië gevlucht en heeft daarna ruzie gekregen met de familie van [persoon A]. Eiser vreest bij terugkeer naar Jemen te worden gediscrimineerd door de Jemenitische autoriteiten en te worden vermoord door de familie van [persoon A].
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
(1) Identiteit, nationaliteit en herkomst;
(2) Problemen vanwege het huwelijk van eiser;
(3) Discriminatie vanwege de huidskleur van eiser.
5.1.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat deze relevante elementen geloofwaardig zijn, maar dat zij niet leiden tot de conclusie dat eiser in Jemen vreest voor vervolging of ernstige schade. De minister heeft de asielaanvraag daarom afgewezen als ongegrond.
Had de minister de vrees voor gedwongen rekrutering door gewapende milities moeten aanmerken als asielmotief?
6. Eiser betoogt dat de minister zijn vrees voor gedwongen rekrutering door gewapende milities had moeten aanmerken als asielmotief en hem ten onrechte tegenwerpt dat hij deze vrees onvoldoende naar voren heeft gebracht. Eiser heeft al tijdens het aanmeldgehoor verklaard dat hij vreest om bij terugkeer te zullen worden gedwongen om te vechten, en de hoormedewerker heeft dat tijdens het nader gehoor ook kort aangestipt. Het had, gelet op de samenwerkingsplicht, op de weg van de minister gelegen om daarover tijdens het nader gehoor door te vragen en anders vóór het nemen van het bestreden besluit een aanvullend gehoor af te nemen.
6.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat zij eisers vrees voor gedwongen rekrutering niet had moeten aanmerken als asielmotief en ook geen nader onderzoek had moeten doen. Eiser is op verschillende momenten tijdens het nader gehoor in de gelegenheid gesteld om zelf over zijn vrees te verklaren, maar heeft dat niet gedaan. [2]
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt. De minister heeft een ‘asielmotief’ in haar beleid omschreven als een onderwerp dat of een verhaallijn die in het asielrelaas verband houdt met of relevant is bij de beoordeling of iemand te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade. [3] De vraag of een onderwerp of een verhaallijn een asielmotief is, is niet afhankelijk gesteld van het moment waarop dit naar voren wordt gebracht. Daarom kan bij de vraag of een onderwerp een asielmotief is ook geen rol spelen wanneer de vreemdeling dat naar voren heeft gebracht. Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor verklaard dat hij gedwongen wordt om te gaan vechten als hij naar Jemen zou moeten terugkeren, [4] en heeft dat in de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor en het nader gehoor nogmaals aangestipt, waarbij hij heeft verduidelijkt dat het gaat om een rekrutering door gewapende milities. Dat is een onderwerp dat kan raken aan een vrees voor ernstige schade, zodat de minister dat had moeten aanmerken als asielmotief en dit asielmotief op geloofwaardigheid had moeten beoordelen. [5] Dat heeft de minister niet gedaan, zodat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft.
Overige beroepsgronden
7. De overige beroepsgronden van eiser gaan over de vraag of de minister het asielrelaas van eiser onvoldoende zwaarwegend mocht achten en over de manier waarop de minister dat heeft beoordeeld. De minister had echter, zoals hiervoor overwogen, de gestelde rekrutering door gewapende milities moeten aanmerken als asielmotief en moet dat asielmotief daarom (nog) op geloofwaardigheid beoordelen. Die beoordeling kan gevolgen hebben voor de beoordeling van de zwaarwegendheid van het asielrelaas van eiser, zodat de minister daar mogelijk een ander standpunt over zal innemen. De rechtbank zal de overige beroepsgronden van eiser daarom niet bespreken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank zal de minister opdragen om binnen acht weken na deze uitspraak een nieuw besluit op de asielaanvraag van eiser te nemen.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (twee punten van elk € 907,--). Voorts wordt een bedrag van € 453,50 toegekend aan proceskosten van eiser omdat een beroepschrift is ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank is van oordeel dat die zaak licht van gewicht is, omdat die zaak alleen zou gaan over de vraag of de beslistermijn is overschreden, zodat een half punt wordt toegekend. De totale proceskosten bedragen derhalve € 2.267,50. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet-tijdig beslissen op de asielaanvraag, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 18 november 2024, gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 18 november 2024;
  • draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de asielaanvraag te nemen met inachtneming van deze uitspraak,
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Yeniay-Cenik, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.De minister wijst op het verslag van het nader gehoor van 8 november 2024, o.m. p. 9-10 en 17.
3.Zie paragraaf C1/4.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
4.Zie het verslag van het aanmeldgehoor van 19 juli 2023, p. 13.
5.Zie ook paragraaf C1/4.3 van de Vc 2000.