ECLI:NL:RBDHA:2025:13552

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
NL25.19790 en NL25.19791
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inwilliging asielaanvragen en niet-ontvankelijkheid van de procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, zijn eisers, een gezin van Niger en Nigeria, in beroep gegaan tegen de inwilliging van hun asielaanvragen voor bepaalde tijd. De aanvragen zijn op 5 april 2019 ingediend en op 2 april 2025 ingewilligd, met een einddatum van 5 april 2024. De rechtbank heeft de beroepen op 21 juli 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister van Asiel en Migratie aanwezig was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, omdat eisers geen belang meer hebben bij de procedure. Dit is het gevolg van het herstel van een gebrek in het besluit van de minister, waardoor eisers geen verblijfsgat meer hebben. De rechtbank heeft de minister wel veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op €907,-. De uitspraak benadrukt dat eisers geen procesbelang meer hebben, omdat hun verblijfsvergunningen zijn verlengd en er geen onrechtmatig verblijf meer is. De rechtbank heeft de minister in de proceskosten veroordeeld, maar het beroep zelf is niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.19790 en NL25.19791

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] , eiser,

geboren op [geboortedatum 1] ,
burger van Niger,
V-nummer: [nummer 1] ,

[naam 2] , eiseres,

geboren op [geboortedatum 2] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer 2] ,
mede namens hun minderjarige kinderen:

[minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum 3] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer 3] ,

[minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedatum 4] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer 4] ,

[minderjarige 3] ,geboren op [geboortedatum 5] ,van Nigeriaanse nationaliteit,V-nummer: [nummer 5] ,

hierna tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. Post).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de beroepen van eisers gericht tegen de inwilliging van hun asielaanvragen voor bepaalde tijd. Eisers hebben op 5 april 2019 aanvragen tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan. De minister heeft deze aanvragen bij besluit van 2 april 2025 ingewilligd (de bestreden besluiten), waarin eisers een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend met als einddatum 5 april 2024.
1.1.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
1.2.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt. De rechtbank ziet wel aanleiding de minister te veroordelen in de proceskosten van eiser. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verblijfsgat
3. Eisers betogen dat een verblijfsgat is ontstaan doordat de vergunning asiel voor bepaalde tijd is ingewilligd tot 5 april 2024. Eisers stellen dat zij daardoor een jaar onrechtmatig in Nederland hebben verbleven en dat dit verblijfsgat is ontstaan door toedoen van de minister. Eisers voeren aan dat zij noodgedwongen beroep hebben moeten instellen om rechtmatig verblijf te behouden. Op het moment van het instellen van beroep lag er namelijk nog geen voornemen tot verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Eisers hebben als reactie op het verweerschrift aangegeven dat er voor wat betreft [naam 3] niet langer sprake is van procesbelang.
3.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat procesbelang ontbreekt in het geval van eisers. Aan [naam 3] is een verblijfsvergunning verleend van [geboortedatum 5] tot [datum], zodat geen sprake is van een verblijfsgat. Aan [naam 4] en [naam 5] is op 28 april 2025 een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleend met ingang van 15 april 2024 en [datum], zodat ook in hun geval geen sprake is van een verblijfsgat. In het geval van eiser en eiseres is op 19 juni 2025 het voornemen geuit om hun verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlengen met vijf jaren, met ingang van 5 april 2024. Daarmee is er volgens de minister geen sprake meer van een verblijfsgat en daarom ook geen sprake van procesbelang.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat aan [naam 3] een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend tot [datum], zodat geen sprake is van een verblijfsgat. Met eisers en de minister is de rechtbank van oordeel dat in het geval van [naam 3] niet langer sprake is van procesbelang, zodat het beroep voor wat betreft [naam 3] niet-ontvankelijk is. De rechtbank overweegt verder dat ten tijde van het instellen van beroep onduidelijkheid bestond over het verblijfsrecht van eisers. De verblijfsvergunningen zijn namelijk verleend op 2 april 2025 en waren al geëindigd op 5 april 2024. Uit de bestreden besluiten blijkt niet dat de minister voornemens was de verblijfsvergunningen te verlengen, zodat eisers beroep hebben ingesteld. De rechtbank volgt de minister niet in het standpunt dat het instellen van beroep niet noodzakelijk was, gelet op het advies in het bestreden besluit een verlengingsaanvraag in te dienen. Uit de bestreden besluiten konden eisers namelijk niet afleiden dat hun verblijfsvergunning daadwerkelijk verlengd zou worden met ingang van 5 april 2024. Daarmee is sprake van een gebrek. Dit gebrek is naar het oordeel van de rechtbank door de minister hersteld. Uit het besluit van 28 april 2025 blijkt namelijk dat aan [naam 4] en [naam 5] met ingang van 15 april 2024 en [datum] een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is verleend. Uit het voornemen van 19 juni 2025 blijkt verder dat de minister voornemens is om de verblijfsvergunning van eiser en eiseres met ingang van 5 april 2024 te verlengen. De minister heeft op de zitting bevestigd dat het voornemen bestaat de verblijfsvergunning van eisers te verlengen van 5 april 2024 tot en met 5 april 2029. De rechtbank ziet in deze omstandigheden voldoende aanleiding om aan te nemen dat hiermee niet langer sprake zal zijn van een verblijfsgat in het geval van eiser en eiseres. Doordat het gebrek is hersteld en er geen sprake meer is van een verblijfsgat hebben eisers geen belang meer bij de onderhavige procedure. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
3.3.
De rechtbank ziet gelet op het geconstateerde gebrek en het gegeven dat dit gebrek pas na het instellen van beroep is hersteld wel aanleiding de minister te veroordelen in de proceskosten van eisers.
Ambtshalve toetsing
4. Eisers betogen dat de minister ambtshalve had moeten overgaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, dan wel tot het verlengen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eisers betogen dat een redelijke wets- en beleidsuitleg met zich brengt dat de minister in het geval van eisers gehouden is om aan te nemen dat eisers in aanmerking wensen te komen voor de meest gunstige vervolgvergunning. Eisers stellen dat zij de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd zekerheidshalve hebben gedaan, maar dat dit volgens hen niet nodig zou moeten zijn voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Het tegenwerpen van het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste is volgens eisers onredelijk, omdat zij niet aan dit vereiste kunnen voldoen door het trage handelen van de minister. Eisers voeren aan dat zij gelet op het voorgaande ten onrechte legeskosten hebben moeten betalen bij hun nieuwe aanvraag.
4.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat procesbelang ontbreekt in het geval van eisers. De minister stelt dat volledig tegemoet gekomen is aan de aanvraag van eisers en dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet in geschil is. De minister stelt dat de beoordeling of aan eisers een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wordt verleend aan de orde is in een andere procedure. De minister stelt zich tot slot op het standpunt dat zij niet gehouden is ambtshalve een vergunning voor bepaalde tijd te verlenen.
4.2.
De rechtbank overweegt dat de vraag of de minister gehouden was ambtshalve door te toetsen al ter beoordeling ligt bij de minister in het kader van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Nu daarop nog niet is beslist door de minister, ziet de rechtbank geen aanleiding om die vraag eveneens in deze procedure aan de orde te stellen. De minister dient hier namelijk nog op te beslissen. Eisers kunnen aldus met het onderhavige beroep niet bereiken wat zij wensen te bereiken. Eisers hebben geen procesbelang bij het onderhavige beroep en het beroep is daarom niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb [1] vast op €907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van €907,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank is van oordeel dat beide beroepen als samenhangend moeten worden gezien, als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van €907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Besluit proceskosten bestuursrecht.