ECLI:NL:RBDHA:2025:13397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
09/329745-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met een minderjarige

Op 22 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 20-jarige verdachte, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een 15-jarig meisje. De verdachte heeft op 14 augustus 2022 in Delft en 's-Gravenhage seksuele handelingen verricht met het slachtoffer, die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks herhaaldelijke tegenstribbelen van het slachtoffer, zowel orale als anale penetratie heeft gepleegd. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer geloofwaardig en ondersteund door getuigenverklaringen en andere bewijsmiddelen. De verdachte heeft zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht beroepen, maar tijdens de zitting ontkende hij de seksuele handelingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen en legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €10.817,79 aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer, en stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder meldplicht en contactverbod met minderjarigen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/329745-24
Datum uitspraak: 21 juli 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2002 te [geboorteplaats] (Syrië),
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 7 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Raterman en van wat door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Epema naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 augustus 2022 te Delft en/of te 's-Gravenhage, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het brengen en/of houden en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en/of
- het brengen en/of houden en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer] .

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder zal worden toegelicht.
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022261105, van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 111).
1. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] , opgemaakt op 3 juli 2023, voor zover inhoudende (p. 24-27):
Achternaam: [achternaam slachtoffer]
Voornamen: [voornaam slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum 2] 2006
V: Wat jou is overkomen. Wanneer had dit plaatsgevonden?
A: Tussen 13 augustus 2022 en 14 augustus 2022. [getuige] wilde heel graag naar het strand toe. Ze wilde de zonsopkomst bekijken. [naam] had een eigen busje en kon ons wel daarnaartoe brengen. [de verdachte] is ook de bus in gestapt. Achterin bij mij. Onderweg naar het strand, ik denk dat het Kijkduin was, begon hij mij volledig te zoenen. Hij begon helemaal met zijn hand aan me te zitten. Ik heb hem toen echt goed moeten duwen. Ik heb echt kracht moeten zetten om hem weg te duwen. Ik heb toen heel duidelijk gezegd dat ik dit niet wilde. Toen we op het strand waren, gingen we allemaal zwemmen. [de verdachte] zei toen tegen mij: ‘ik wil nu seks met je hebben, hier in het water, snel.’ [de verdachte] ging toen met zijn handen over mijn bovenbenen. Daar probeerde [de verdachte] mijn borsten aan te raken. Dat ging mij te ver en ik zei tegen [de verdachte] dat ik dat niet wilde. Ik ben snel uit het water gelopen. [de verdachte] en ik lagen samen op een kleedje. [de verdachte] zei: ‘Pijp me, pijp me’. Toen had ik tegen [de verdachte] gezegd dat ik dat niet wilde. [de verdachte] werd geïrriteerd. Toen heb ik hem uiteindelijk toch gepijpt, op het strand. Toen ben ik halverwege gestopt. Ik zei tegen hem: 'ik wil dit echt niet'.
V: Maar je vertelde dat je hem toen uiteindelijk toch ging pijpen. Wat maakt dat jij
dat dan doet?
A: Hij werd boos, dat ik zei dat ik hem wel zou aftrekken. Hij zei dat hij dat zelf
ook wel zou doen. Ook omdat hij heel erg aandrong heb ik het toen toch gedaan. Wel met de gedachte dat het daarna klaar zou zijn. Na het strand zijn [getuige] , [naam] , [de verdachte] en ik naar het huis van [de verdachte] gegaan. Toen zijn [de verdachte] en ik samen gaan douchen. Hij heeft toen voornamelijk aan me gezeten. Daarna heeft [de verdachte] gezegd dat ik op bed moest gaan liggen. Hij zei tegen mij hoe ik op bed moest gaan liggen. Toen is [de verdachte] met zijn penis in mij gegaan. In mijn anus. Ik heb meer dan vijf keer tegen [de verdachte] gezegd dat ik niet wilde. Daarna zijn we naar de woonkamer gelopen. Ik lag toen op de bank. [de verdachte] deed toen zijn broek omlaag en schoof zo zijn piemel in mijn mond.
2. Het geschrift, te weten de weergave van een op 4 april 2024 gevoerd telefoongesprek tussen [naam] en de verdachte, voor zover inhoudende (p. 84):
[de verdachte] : Ok, maar ik... eh. .. ik zal het maar zeggen. Moet ik tegen de advocaat zeggen dat ik haar van achteren heb genomen of niet?
[naam] : Jij moet weten wat je tegen de advocaat moet zeggen. Heb jij haar van achteren genomen of niet?
[de verdachte] : Tussen ons gezegd... tussen ons gezegd ja, maar bij de buitenwereld, eh... Alleen van achteren. Eén keer. Vijf... gedurende drie seconden was het.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op 4 april 2024, voor zover inhoudende (p. 48-51):
A: Ik weet niet meer naar welk strand we zijn gegaan. Ik zag dat [slachtoffer] en [de verdachte] op elkaar lagen.
V: Dan zijn jullie bij [de verdachte] thuis, hoe gaat het dan verder?
A: Zij
(de rechtbank begrijpt: de verdachte en [slachtoffer] )gingen douchen.
4. Het geschrift, te weten een huisartsverklaring betreffende [slachtoffer] , voor zover inhoudende (ongenummerd):
informatie betreffende mevr. [slachtoffer] geboren [geboortedatum 2] 2006
15-08-22: telefonisch consult, onveilige seks gehad anaal. vraagt morning after pil
3.4.
Bewijsoverwegingen
Het incident
Niet ter discussie staat dat het vermeende slachtoffer [slachtoffer] in de nacht van 13 op 14 augustus 2022 de verdachte heeft leren kennen. [slachtoffer] was die avond op stap met getuige [getuige] en de verdachte was een goede bekende van [naam] . Na het uitgaan zijn zij, met een busje van [naam] , met zijn vieren in de ochtend van 14 augustus 2022 naar het strand van Kijkduin gegaan om de zonsopkomst te bekijken. Daarna zijn zij met zijn allen naar de woning van de verdachte in Delft gegaan.
Volgens [slachtoffer] heeft de verdachte die ochtend op meerdere momenten seksuele handelingen bij haar verricht. Zo zou [slachtoffer] in het busje tegen haar wil in door de verdachte zijn gezoend, hem op het strand oraal hebben moeten bevredigen, tegen haar zin bij de verdachte thuis met hem hebben gedoucht, op bed door de verdachte – tegen haar uitdrukkelijke wil – anaal zijn gepenetreerd en naderhand plotseling weer oraal zijn gepenetreerd.
De verdachte heeft zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat er in het geheel geen seksueel contact tussen hem en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden.
Juridisch kader
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat de verdachte [slachtoffer] oraal en anaal heeft gepenetreerd en dat hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een persoon tussen de leeftijd van twaalf en zestien jaren, zoals strafbaar gesteld onder (het ten tijde van het incident geldende) artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Of de verdachte wist dat [slachtoffer] destijds vijftien jaar oud was, is hierbij niet relevant, nu dat bestanddeel van de strafbaarstelling van artikel 245 (oud) Sr geobjectiveerd was.
Seksuele handelingen
Het dossier bevat, naast de verklaring van [slachtoffer] , meerdere aanwijzingen die erop duiden dat tussen de verdachte en [slachtoffer] daadwerkelijk seksueel contact heeft plaatsgevonden.
Wat betreft de anale penetratie het volgende. De meest opvallende aanwijzing zijn enkele opmerkingen van de verdachte in een (afgeluisterd) telefoongesprek tussen hem en [naam] . In het gesprek, dat in het Arabisch is gevoerd en woordelijk door een tolk is vertaald, wordt de verdenking van de verdachte besproken en heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] “van achteren heeft genomen”. Op de terechtzitting heeft de verdachte hierover verklaard dat hij het had over het van achteren duwen van het slachtoffer (om haar als grap te laten schrikken) en dat de tolk zijn bewoordingen ten onrechte als iets seksueels heeft geïnterpreteerd, maar deze uitleg acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. De verdachte vraagt eerst (aarzelend): “Moet ik tegen de advocaat zeggen dat ik haar van achteren heb genomen of niet?” Daarna zegt hij dat het “nemen” “alleen van achteren, één keer, gedurende drie of vijf seconden” heeft plaatsgevonden. Die uitlating vindt de rechtbank in de context van het gesprek enkel passen bij het verrichten van (anale) seksuele penetratie.
Ook acht de rechtbank bewezen dat het slachtoffer de verdachte oraal heeft moeten bevredigen. De verklaringen van [slachtoffer] hierover zijn gedetailleerd en consistent, terwijl de verdachte lange tijd geen verklaring heeft afgelegd en op de zitting slechts heeft verklaard dat het niet heeft plaatsgevonden. De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] . Zij heeft weliswaar (naar eigen zeggen) het pijpen niet gezien, maar verklaart wel dat de verdachte en [slachtoffer] op het strand “op elkaar lagen”. Ook ondersteunt haar verklaring de verklaring van het slachtoffer op andere punten, namelijk dat de verdachte en het slachtoffer bij de verdachte thuis samen gingen douchen.
Verder blijkt uit een huisartsverklaring dat [slachtoffer] een dag na het incident contact heeft gezocht voor het krijgen van een morning-afterpil, wat ondersteunt dat zij kort daarvoor seksueel contact heeft gehad.
Gelet op deze bewijsmiddelen, vindt de rechtbank de verklaring van de verdachte dat in het geheel geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden niet geloofwaardig.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat tussen de verdachte en [slachtoffer] seksueel contact heeft plaatsgevonden en ziet bovendien geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] dat dit tegen haar zin is geweest. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte [slachtoffer] met zijn geslachtsdeel en tegen haar wil in oraal en anaal is binnengedrongen.
Sociaal-ethische normen
De verdediging heeft subsidiair aangevoerd dat, indien de rechtbank oordeelt dat sprake is geweest van seksueel contact, niet is gehandeld in strijd met de binnen de maatschappij geldende sociaal-ethische normen, gelet op de leeftijden van [slachtoffer] (destijds vijftien jaar oud) en de verdachte (destijds twintig jaar oud). Dit verweer slaagt niet, omdat de rechtbank ervan uitgaat dat de handelingen tegen de zin van [slachtoffer] waren.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 14 augustus 2022 te Delft en te 's-Gravenhage met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen en houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en het brengen en houden en heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer] .

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om, bij een veroordeling, een voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van vergaande ontuchtige handelingen met een vijftienjarig meisje door haar – ondanks dat zij herhaaldelijk tegenstribbelde – met zijn geslachtsdeel oraal en anaal te penetreren. Daarmee heeft de verdachte de lichamelijke integriteit, het gevoel van veiligheid en de seksuele ontwikkeling van het slachtoffer ernstig aangetast. Uit haar slachtofferverklaring is duidelijk geworden wat een enorme impact deze door de verdachte tegen haar wil in gepleegde seksuele handelingen op haar hebben gehad, en tot op de dag van vandaag nog hebben.
Met de strafbaarstelling van ontucht met jeugdigen is hun geestelijke en lichamelijke integriteit uitdrukkelijk beschermd, onder meer omdat zij op seksueel gebied nog niet volgroeid zijn. Handelingen zoals de verdachte die heeft gepleegd, vormen een ernstige inbreuk hierop en kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot blijvende psychische schade. De verdachte heeft kennelijk niet stilgestaan bij de gevolgen voor het slachtoffer en heeft zijn eigen seksuele behoeften vooropgesteld. De verdachte heeft verder geen enkele openheid gegeven over of verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad. De rechtbank houdt er rekening mee dat zijn ontkennende houding (deels) kan zijn ingegeven door schaamte en mogelijk ook de cultuur waarin hij is opgegroeid. Desondanks rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij geen openheid heeft willen geven.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 mei 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor (in dit kader: relevante) strafbare feiten is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 21 januari 2025. In dit advies stelt de reclassering dat zij, wegens de zwijgende houding van de verdachte en zijn strafblad, onvoldoende inzicht heeft gekregen op mogelijke problematiek en risico’s met betrekking tot de verdachte. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Tevens heeft de reclassering geadviseerd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Straf
Hoewel de redelijke termijn in deze zaak niet is overschreden, houdt de rechtbank er bij de strafoplegging wel rekening mee dat het strafbare feit in 2022 is gepleegd en dat er dus een aanzienlijk tijdsverloop is tussen het plegen van het strafbare feit en de afdoening in de strafzaak.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. De rechtbank acht een voorwaardelijk strafdeel, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, passend om enerzijds de ernst van het gepleegde feit tot uitdrukking te brengen en anderzijds de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Artikel 14e Sr bepaalt dat bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar kunnen worden verklaard, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het aanzienlijke tijdsverloop sinds het strafbare feit is gepleegd en het feit dat de verdachte in die tijd niet voor (andere) strafbare feiten met justitie in aanraking is gekomen, onvoldoende is gebleken van een (zeer) grote kans dat de verdachte op korte termijn wederom een strafbaar feit gericht tegen of met gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam zal plegen. De rechtbank zal daarom afzien van het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de bijzondere voorwaarden.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 10.817,79, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 817,79 aan materiële schade, te weten het eigen risico van 2025 en 2026 en de kosten voor het opvragen van medische informatie van de huisarts, en € 10.000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard of dient te worden afgewezen, omdat deze bestaat uit kostenposten die onvoldoende zijn onderbouwd en dat de toe te wijzen immateriële schade in het geval van een veroordeling sterk dient te worden gematigd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering is op het punt van materiële schade namens de verdachte niet voldoende gemotiveerd betwist en naar het oordeel van de rechtbank door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden of nog zal lijden als bedoeld in artikel 6:105 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), door het bewezenverklaarde feit ter grootte van het gevorderde bedrag van € 817,79.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij is door de verdachte op vijftienjarige leeftijd tegen haar zin aan orale en anale penetratie onderworpen. Hierna heeft zij een zelfmoordpoging ondernomen en heeft zij psychologische behandelingen ondergaan. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan zijn voor de benadeelde zodanig ernstig dat de rechtbank aanneemt dat zij hierdoor psychische schade heeft ondervonden. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de rechtbank recht op smartengeld op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b, BW, op de grond dat er sprake is van psychisch letsel dat een aantasting van de persoon op andere wijze oplevert.
Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op de vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de immateriële schade ter hoogte van het gevorderde bedrag van € 10.000,- toewijzen, nu aannemelijk is dat zij schade heeft geleden voor dit bedrag.
Toe te wijzen bedrag
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 10.817,79, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2022. Dit bedrag bestaat uit € 817,79 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
Proceskosten
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.817,79, bestaande uit € 817,79 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 augustus 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 245 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van
zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen
die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van
het lichaam;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (ZESENDERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
12 (twaalf) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
Meldplicht
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, aan het adres Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
Ambulante behandeling
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen die door of namens de zorgverlener worden bepaald;
Contactverbod
- gedurende de proeftijd zich onthoudt van – direct of indirect – contact met [slachtoffer] (geboortedatum: [geboortedatum 2] 2006), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
Toestemming voor adreswijziging
- zich gedurende de proeftijd niet zal vestigen op een ander adres dan zijn huidige woonadres, tenzij de reclassering hiervoor toestemming verleent;
Contactvermijding minderjarigen
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact zoekt met minderjarigen, zich met andere volwassenen vergezeld indien contact met minderjarigen onvermijdelijk is, de reclassering of andere instanties tijdig op de hoogte stelt van aanstaand contact met minderjarigen en zich aan de aanwijzingen en afspraken hieromtrent van de betrokken instanties zal houden;
geeft opdracht aan Reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om een bedrag van € 10.817,79, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 augustus 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.817,79, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 augustus 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 89 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Kuijper, voorzitter,
mr. S.M. Krans, rechter
mr. E.R.F. van Engelen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Aksu, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juli 2025.