In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2025, wordt het beroep van eiser, een Eswatinische burger, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser had op 23 juni 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 5 maart 2025 als ongegrond werd afgewezen. Eiser stelt dat hij bedreigd wordt door een derde partij, [naam 1], na een incident waarbij de broer van deze persoon is overleden. Eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met verschillende documenten, maar de verweerder heeft deze als onvoldoende geloofwaardig beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om opnieuw op de asielaanvraag te beslissen, met inachtneming van de geconstateerde motiveringsgebreken. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.