ECLI:NL:RBDHA:2025:1330
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 4 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 7 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Noorwegen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld en verklaart het beroep kennelijk ongegrond.
De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft omtrent asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland op 10 september 2024 een verzoek om terugname bij Noorwegen ingediend, dat door Noorwegen op 18 september 2024 is aanvaard. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de minister de redenen om zijn aanvraag in behandeling te nemen ten onrechte niet als bijzonder genoeg heeft aangemerkt, maar de rechtbank oordeelt dat eiser zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd.
De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er redenen zijn om aan te nemen dat Noorwegen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank stelt dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden van eiser geen aanleiding vormen om zijn asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De beroepsgrond van eiser slaagt niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Noorwegen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.