ECLI:NL:RBDHA:2025:1330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
NL25.820
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 4 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 7 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Noorwegen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld en verklaart het beroep kennelijk ongegrond.

De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft omtrent asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland op 10 september 2024 een verzoek om terugname bij Noorwegen ingediend, dat door Noorwegen op 18 september 2024 is aanvaard. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de minister de redenen om zijn aanvraag in behandeling te nemen ten onrechte niet als bijzonder genoeg heeft aangemerkt, maar de rechtbank oordeelt dat eiser zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd.

De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er redenen zijn om aan te nemen dat Noorwegen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank stelt dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden van eiser geen aanleiding vormen om zijn asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De beroepsgrond van eiser slaagt niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Noorwegen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.820

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Noorwegen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL25.821. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Noorwegen verantwoordelijk is voor de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 10 september 2024 bij Noorwegen een verzoek om terugname gedaan. Noorwegen heeft dit verzoek op 18 september 2024, op grond van artikel 18, eerste lid en onder d van de Dublinverordening, aanvaard.
Verwijzing zienswijze
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
Moet de minister de asielaanvraag in behandeling nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening?
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister de door hem aangevoerde redenen om de asielaanvraag in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening ten onrechte niet als bijzonder genoeg heeft aangemerkt. Ten onrechte is de minister van mening dat eiser de gestelde problemen die hij heeft ervaren in Noorwegen onvoldoende heeft onderbouwd. Het is voor eiser niet mogelijk om hetgeen hij stelt met objectieve stukken te onderbouwen, omdat het onwaarschijnlijk is dat de Noorse autoriteiten de problemen die eiser heeft ervaren op schrift wensen te stellen. De minister heeft daarnaast niet gesteld dat de door eiser ervaren problemen ongeloofwaardig zijn. Eiser is van mening dat het bestreden besluit gebrekkig motiveert waarom de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening door de minister in behandeling wordt genomen. Ten slotte kan eiser hetgeen de minister op pagina 7, laatste alinea, van het bestreden besluit heeft gesteld, niet volgen.
6.1.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in het algemeen vanuit gaan dat Noorwegen zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Noorwegen, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Noorse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest [4] strijdige behandeling. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn als de tekortkomingen structureel zijn en een bijzondere hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [5]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Noorwegen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft zijn stellingen namelijk niet onderbouwd met stukken. Daarnaast kan eiser zich – mocht hij problemen ervaren – wenden tot de (hogere) Noorse autoriteiten om daar zijn beklag te doen.
6.3.
Uitgaande van de terughoudende toets is de rechtbank van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers omstandigheden geen aanleiding vormen om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. Er mag ten aanzien van Noorwegen nog altijd worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister stelt dan ook terecht dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet relevant zijn bij de beoordeling of er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. De door eiser aangevoerde omstandigheden hebben betrekking op de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Noorwegen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Zoals in r.o. 6.2. uiteen is gezet is dat niet het geval. De rechtbank is ook anderszins niet gebleken van dergelijke omstandigheden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Noorwegen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), onder overwegingen 91-93.