ECLI:NL:RBDHA:2025:13286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
NL25.27133
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie

Op 4 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Dit besluit, genomen op 17 juni 2025, hield in dat de minister de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) aan eiser had opgelegd. Eiser, die op 9 juni 2025 van de Duitse autoriteiten was overgenomen en op dezelfde dag een asielaanvraag had ingediend, betoogde dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht. De rechtbank heeft op 1 juli 2025 de zaak behandeld via een beeldverbinding, waarbij eiser aanwezig was met zijn waarnemer en de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er geen andere, minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had de motivering van de minister niet afdoende bestreden en bovendien was zijn asielaanvraag ten tijde van het bestreden besluit al ingetrokken. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd aangegeven dat tegen deze uitspraak hoger beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.27133

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. F. Boone, als waarnemer van de gemachtigde van eiser. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
1. Eiser betoogt dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, namelijk het opleggen van een meldplicht. Eiser heeft dit als volgt onderbouwd. Eiser is op 9 juni 2025 overgenomen van de Duitse autoriteiten en heeft diezelfde dag een asielaanvraag ingediend. Eiser is aansluitend aan deze overname gelijk in bewaring gesteld. Deze maatregel is op 17 juni 2025 opgeheven en toen is het bestreden besluit genomen. Hoewel de gronden van de maatregel feitelijk juist zijn en eiser daartegen geen gronden heeft ingediend, hecht hij er wel aan om op te merken dat deze gronden bij elke vreemdeling kunnen worden aangekruist en deze niet voldoende zijn toegespitst op het geval van eiser.
1.1.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister in de maatregel van bewaring voldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Uit de niet betwiste zware en lichte gronden volgt dat er voldoende gronden zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat hieruit het risico volgt dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser is voorafgaand aan de inbewaringstelling gehoord en heeft daarin alles naar voren kunnen brengen wat voor oplegging van een lichter middel aanleiding had kunnen geven. Deze omstandigheden zijn door de minister kenbaar meegewogen in het kader van het opleggen van de maatregel van bewaring. Eiser heeft de motivering van de minister om niet te komen tot een lichter middel (bijvoorbeeld een meldplicht) verder niet afdoende bestreden. Bovendien heeft de minister hierbij kunnen betrekken dat eiser in het gehoor voorafgaand aan de bewaring heeft verklaard niet terug te willen keren naar Algerije. Voor zover eiser stelt dat het feit dat hij een asielaanvraag heeft ingediend maakt dat aan hem een meldplicht had moeten worden opgelegd, volgt de rechtbank dat niet. Overigens was deze asielaanvraag ten tijde van het bestreden besluit al ingetrokken door eiser. Dat de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd, aan elke vreemdeling kunnen worden tegengeworpen doet - wat daar ook van zij - aan het voorgaande niet af en leidt de rechtbank niet tot de conclusie dat aan eiser een lichter middel dan de inbewaringstelling moest worden opgelegd.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
2. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.