ECLI:NL:RBDHA:2025:13241

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
C/09/668401 / HA RK 24-394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van staatloosheid van verzoekers met Palestijnse en Libanese achtergrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een vaststellingsprocedure betreffende de staatloosheid van twee verzoekers, een man en een vrouw, die respectievelijk Palestijnse en Libanese achtergrond hebben. De verzoekers, die in Syrië zijn geboren uit Palestijnse ouders, hebben een verzoek ingediend om hun staatloosheid vast te stellen. De rechtbank heeft in eerdere tussenbeschikkingen de behandeling van het verzoek aangehouden om de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst, in de gelegenheid te stellen een inhoudelijk advies in te dienen. Dit advies, dat op 21 maart 2025 is ingediend, concludeerde dat verzoekers als staatloos moeten worden aangemerkt, wat door de rechtbank werd onderschreven.

De rechtbank heeft de relevante nationaliteitswetgeving van verschillende landen, waaronder Libanon, Syrië, Saudi-Arabië en de Verenigde Staten, in overweging genomen. De Staat heeft geconcludeerd dat verzoekers niet als onderdanen van deze landen kunnen worden beschouwd, en de rechtbank heeft deze conclusies bevestigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers geen nationaliteit van enige staat hebben verkregen, waardoor hun staatloosheid kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is om de Staat te veroordelen in de proceskosten van de verzoekers, en heeft bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 juni 2025.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 24-394
Zaaknummer: C/09/668401
Datum beschikking: 17 juni 2025

Vaststellingsprocedure staatloosheid

Beschikking op het op 20 juni 2024 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] ,

verzoekers, hierna te noemen respectievelijk ‘de man’ en ‘de vrouw’,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. A. Roozdar te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de Staat”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door: mr. M. van Nijnatten.

Procedure

Bij tussenbeschikking van 19 november 2024:
  • is de behandeling van het verzoek tot vaststelling staatloosheid aangehouden tot
  • is bepaald dat de Staat uiterlijk vier weken voor de genoemde pro formadatum voornoemd advies indient bij de rechtbank, en daarvan tevens een exemplaar toestuurt aan (de advocaat van) verzoekers;
  • is bepaald dat verzoekers vervolgens binnen vier weken richting de rechtbank en de Staat schriftelijk reageren op het advies van de Staat;
  • is iedere verdere beslissing ten aanzien van de vaststelling Staatloosheid aangehouden.
De rechtbank heeft nogmaals kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • het inhoudelijk advies van de Staat van 21 maart 2025;
  • de e-mail van 7 april 2025 van de zijde van verzoekers;
  • de e-mail van 5 juni 2025 van de Staat, met bijlage.
Gelet op de inhoud en strekking van deze stukken, heeft de rechtbank aanleiding gezien om – met instemming van verzoekers en de Staat – zonder nadere mondelinge behandeling een eindbeslissing te nemen.

Beoordeling

Aan de rechtbank ligt nog voor het verzoek tot vaststelling van de staatloosheid van verzoekers, kosten rechtens.
De Staat concludeert tot toewijzing van het verzoek.
De rechtbank heeft in de beschikking van 19 november 2024 al geoordeeld dat verzoekers ontvankelijk zijn, zodat het verzoek inhoudelijk beoordeeld kan worden.
Relevante landen
Verzoekers en de Staat zijn het erover eens dat de Palestijnse gebieden, Syrië, Saudi-Arabië, de Verenigde Staten en, ten aanzien van de man, Libanon in de beoordeling van de rechtbank betrokken moeten worden. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
Worden verzoekers als onderdaan van de Palestijnse gebieden beschouwd?Vaststaat dat verzoekers allebei zijn geboren uit Palestijnse ouders en dat zij als Palestijnse vluchtelingen in Syrië hebben verbleven. Verzoeker en de Staat concluderen op grond hiervan beiden dat verzoekers in die hoedanigheid als staatloos worden aangemerkt.
De rechtbank sluit zich bij deze conclusie aan. Immers, Nederland erkent de staat Palestina – en dus ook de Palestijnse nationaliteit – niet. Voor Nederland gelden Palestijnen uit de Palestijnse gebieden daarom als staatloos.
Wordt de man als onderdaan van Libanon beschouwd?
De man is geboren in Libanon en heeft, naar eigen zeggen, tot zijn tweede levensjaar daar gewoond waarna hij met zijn ouders naar Syrië is gevlucht. De Staat concludeert dat het niet aannemelijk is dat de man ooit de Libanese nationaliteit heeft verkregen. De Staat baseert dit op de Libanese nationaliteitswetgeving, de Werkinstructie 2020/19 en het Thematisch ambtsbericht Palestijnen in Libanon van januari 2021. Hieruit volgt dat het voorkomt dat Palestijnen in Libanon niet geregistreerd zijn en daarnaast dat Palestijnen niet in aanmerking komen voor naturalisatie in Libanon. Verzoekers hebben aangegeven zich in deze conclusie te kunnen vinden.
De rechtbank sluit zich aan bij de conclusie van de Staat en is van oordeel dat niet aannemelijk is dat de man als onderdaan van Libanon wordt beschouwd.
Worden verzoekers als onderdaan van Syrië beschouwd?
De Staat concludeert dat het niet aannemelijk is dat verzoekers ooit de nationaliteit van Syrië hebben verkregen. Zij baseren dit op de Syrische nationaliteitswetgeving en op de omstandigheid dat verzoekers in Syrië staan geregistreerd als Palestijnse vluchteling. Verzoekers hebben een gelijkluidend standpunt.
De rechtbank sluit zich aan bij de conclusie van de Staat en is van oordeel dat niet aannemelijk is dat verzoekers ooit de nationaliteit van Syrië hebben gekregen.
Worden verzoekers als onderdaan van Saudi-Arabië beschouwd?
Verzoekers hebben van augustus 2013 tot februari 2022 in Saudi-Arabië gewoond.
De Staat concludeert dat het niet aannemelijk is dat verzoekers ooit de Saoedische nationaliteit hebben verkregen. De Staat baseert dit op de Saoedische wetgeving betreffende de verkrijging van het staatsburgerschap en het feit dat het – gelet op de daarvoor geldende strenge voorwaarden – voor in Saudi-Arabië verblijvende Palestijnen zo goed als onmogelijk is om voor naturalisatie in aanmerking te komen. Verzoekers hebben aangegeven zich in deze conclusie te kunnen vinden.
De rechtbank sluit zich aan bij de conclusie van de Staat en is van oordeel dat niet aannemelijk is dat verzoekers ooit de Saoedische nationaliteit hebben verkregen.
Worden verzoekers als onderdaan van de Verenigde Staten beschouwd?
Verzoekers hebben in 2022 enkele maanden in de Verenigde Staten verbleven. Verzoekers verbleven daar bij hun dochter, die geen verblijfsrecht voor de Verenigde Staten heeft.
Op basis van section 316 van de Wet op immigratie en onderdaanschap (naar de rechtbank begrijpt:
the Immigration and Nationality Act) concludeert de Staat dat het niet aannemelijk is dat verzoekers ooit het staatsburgerschap van de Verenigde Staten hebben verkregen, omdat zij daar niet gedurende vijf jaar rechtmatig en permanent verblijf hebben gehad. Verzoekers hebben aangegeven zich in deze conclusie te kunnen vinden.
De rechtbank sluit zich aan bij de conclusie van de Staat en is van oordeel dat niet aannemelijk is dat verzoekers ooit het staatsburgerschap van de Verenigde Staten hebben verkregen.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat verzoekers door enige staat, krachtens diens wetgeving, als onderdanen worden beschouwd, zodat de staatloosheid van verzoekers kan worden vastgesteld.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling van de Staat in de proceskosten van verzoekers en zal het verzoek daartoe afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
stelt vast dat verzoekers staatloos zijn;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, mr. A.M.M. Vingerling en
mr. A.M. van der Vliet, rechters, bijgestaan door mr. M.G.J. Konings als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juni 2025.