ECLI:NL:RBDHA:2025:13226

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
NL25.22825 en NL25.22827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag en connexiteit met bezwaar

Op 21 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL25.22825 en NL25.22827, waarin verzoekers, een gezin met minderjarige kinderen, een voorlopige voorziening vroegen na de afwijzing van hun asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De verzoekers hadden op 17 september 2022 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze waren op 14 mei 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. In hun verzoek om voorlopige voorziening stelden zij dat de afwijzing onterecht was en vroegen zij om uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het besluit om geen uitstel van vertrek te verlenen niet voorlag in deze procedure. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeken niet voldeden aan het connexiteitsvereiste, wat betekent dat de verzoeken niet konden worden behandeld in samenhang met de bezwaren tegen de afwijzing van de asielaanvraag. De voorzieningenrechter verwees naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om zijn oordeel te onderbouwen.

De rechtbank heeft ook op dezelfde dag uitspraak gedaan in andere zaken met betrekking tot de verzoekers, waardoor een voorlopige voorziening niet meer nodig was. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De uitspraak is openbaar gemaakt en gepseudonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.22825 en NL25.22827

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam1] en [naam2] , verzoekers

en hun minderjarige kinderen
[naam3] en [naam4],
V-nummers: [nummers] ,
(gemachtigde: mr. F. van Dijk),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1]
(gemachtigde: mr. M.C. Post-Kadijk).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van verzoekers. Verzoekers zijn het hier niet mee eens. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan. Zij hebben daartegen ook beroep ingesteld.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Verzoekers hebben op 17 september 2022 aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft met de bestreden besluiten van 14 mei 2025 deze aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
Verzoekers hebben tevens gevraagd om de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening te beschouwen als zijnde betrekking hebbende op de door hen ingediende bezwaren tegen de weigering van de minister om artikel 64 van de Vw 2000 [2] op hen van toepassing te verklaren.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken, samen met de behandeling van de beroepen [3] , op 15 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het onder 2.1. genoemde verzoek af, omdat het besluit om verzoekers geen uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000 hier niet voorligt. Verzoekers kunnen met een eventuele vernietiging van het in deze procedure voorliggende besluit niet bereiken dat hen uitstel van vertrek wordt verleend. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt daarmee niet voldaan aan het strikte connexiteitsvereiste. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de ABRvS [4] van 23 december 2024. [5]
3.1.
De rechtbank overweegt verder dat de rechtbank, bij uitspraak van vandaag, zaaknummers NL25.22824 en NL25.22826, uitspraak heeft gedaan op de beroepen. Een voorlopige voorziening is daarom niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om die reden af.
3.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Vreemdelingenwet 2000
3.NL25.22824 en NL25.22826.
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.