ECLI:NL:RBDHA:2025:1320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
NL25.3276
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting van een vreemdeling met Libische, Algerijnse of Tunesische nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de voortduring van de maatregel van bewaring van een vreemdeling, geboren op een onbekende datum, met een gestelde nationaliteit van Libische, Algerijnse of Tunesische afkomst. De maatregel van bewaring was op 5 december 2024 opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft op 31 januari 2025 de zaak behandeld en het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend handelt in de uitzetting van eiser. Er zijn meerdere vertrekgesprekken gevoerd, en de minister heeft regelmatig contact gehad met de Algerijnse, Libische en Tunesische autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat er zicht op uitzetting is, ondanks dat er nog geen presentaties zijn gepland bij de Algerijnse of Tunesische autoriteiten. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangenafweging door de minister op meerdere momenten is gemaakt, en dat de voortduring van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3276

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van gestelde Libische, Algerijnse dan wel Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

1. De minister heeft op 5 december 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 19 december 2024 (in de zaak NL24.48638) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 13 december 2024.
Standpunten van eiser
3. Eiser betoogt dat het niet duidelijk is of de aanvragen voor een laissez-passer (lp) überhaupt in behandeling zijn genomen door de Algerijnse, Libische of Tunesische ambassades. Eiser heeft een schriftelijke verklaring, gericht aan de Algerijnse consul, opgesteld waarin hij zijn juiste persoonsgegevens heeft vermeld. Hierin heeft hij ook aangegeven dat hij vrijwillig en snel wenst terug te keren naar Algerije. Ook blijkt uit het verslag van het vertrekgesprek van 23 december 2024 dat eiser, in het bijzijn van de regievoerder, tevergeefs heeft geprobeerd via zijn Facebookaccount op zijn mobiele telefoon een foto van zijn Algerijnse identiteitskaart te vinden. Gelet op al deze feiten en omstandigheden begrijpt eiser niet waarom de minister nog geen presentatie heeft belegd bij de Algerijnse ambassade. Nu dit niet is gebeurt heeft de minister onvoldoende voortvarend gehandeld. Verder heeft eiser aangevoerd dat door het gebrek aan enige indicatie over de lp-afgifte door de Algerijnse, Libische of Tunesische autoriteiten, niet kan worden geoordeeld dat in zijn geval zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat ofwel een werkelijk vooruitzicht bestaat dat verwijdering kan slagen. Tot slot betoogt eiser dat in de voortgangsrapportage geen kenbare belangenafweging bij het besluit tot voortzetting van zijn bewaring heeft plaatsgevonden.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage en hetgeen namens de minister ter zitting naar voren is gebracht blijkt, dat er sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure meerdere keren vertrekgesprekken met eiser zijn gevoerd, laatstelijk op 30 januari 2025. In het algemeen geldt dat een vertrekgesprek is aan te merken als een uitzettingshandeling. Waarom daarvan in het geval van eiser niet kan worden uitgegaan heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Daarnaast heeft de minister ook regelmatig schriftelijk gerappelleerd bij zowel de Tunesische, Libische als de Algerijnse autoriteiten. Ook deze handelingen zijn te kwalificeren als uitzettingshandelingen.
4.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat blijkens het verslag van het op 30 januari 2025 met eiser gevoerde vertrekgesprek blijkt, dat op 6 februari 2025 een presentatie bij de Libische autoriteiten staat gepland. Dat er thans nog geen presentaties zijn gepland bij de Algerijnse of Tunesische autoriteiten, wil niet zeggen dat er op korte termijn geen lp kan worden verstrekt. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de minister daarvoor afhankelijk is van de medewerking van deze autoriteiten. Zo heeft de minister ter zitting toegelicht, dat een presentatie bij de Algerijnse autoriteiten sneller gaat als er een (kopie) identiteits- en/of nationaliteitsdocument voorhanden is en dat eiser tijdens het hiervoor onder 4. genoemde vertrekgesprek heeft aangegeven, dat hij de week daarop via zijn ouders zou gaan proberen om een kopie van zijn Algerijnse identiteitskaart te verkrijgen. Gelet hierop is het zicht op uitzetting gegeven.
4.2.
Het betoog dat de minister geen (kenbare) belangenafweging heeft gemaakt, volgt de rechtbank niet. Uit het dossier blijkt dat een belangenafweging op meerdere momenten gedurende de vreemdelingenbewaring wordt gemaakt op basis van vertrekgesprekken. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de overweging die door de regievoerder in de laatste alinea in het verslag van het vertrekgesprek is opgenomen: “
Door betrokkene zijn in het in persoon gevoerde gesprek geen omstandigheden aangevoerd naar aanleiding waarvan de bewaringmaatregel niet langer zou kunnen voortduren”. De rechtbank acht dit voldoende. Voortduring van de maatregel is niet om die reden onrechtmatig.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.