In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de voortduring van de maatregel van bewaring van een vreemdeling, geboren op een onbekende datum, met een gestelde nationaliteit van Libische, Algerijnse of Tunesische afkomst. De maatregel van bewaring was op 5 december 2024 opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft op 31 januari 2025 de zaak behandeld en het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend handelt in de uitzetting van eiser. Er zijn meerdere vertrekgesprekken gevoerd, en de minister heeft regelmatig contact gehad met de Algerijnse, Libische en Tunesische autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat er zicht op uitzetting is, ondanks dat er nog geen presentaties zijn gepland bij de Algerijnse of Tunesische autoriteiten. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangenafweging door de minister op meerdere momenten is gemaakt, en dat de voortduring van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.