In deze zaak, die op 9 juli 2025 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderden eisers, [eisers] c.s., de opheffing van een conservatoir beslag dat op hun woning was gelegd door gedaagden, [gedaagden] c.s. De eisers waren vennoten van een vennootschap onder firma, waarvan de gedaagden de exploitatie hadden voortgezet na het uittreden van de eisers. De eisers stelden dat de vorderingen van de gedaagden ondeugdelijk waren, omdat zij als vennoten uit de vennootschap waren getreden en een afwikkeling diende plaats te vinden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van de gedaagden niet summierlijk ondeugdelijk waren, maar besloot het conservatoir beslag op te heffen onder de voorwaarde dat de netto-opbrengst van de verkoop van het onroerend goed in depot zou blijven bij een notaris totdat er duidelijkheid was over de verdeling van de opbrengst. De voorzieningenrechter wees ook het verzoek om een beslagverbod af, omdat dit niet toewijsbaar was. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.