ECLI:NL:RBDHA:2025:13174
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met feitelijke uitzetting naar Mozambique
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster in het kader van haar bezwaar tegen de feitelijke uitzetting naar Mozambique. Verzoekster heeft op 18 juli 2025 bezwaar gemaakt tegen de kennisgeving van de minister van Asiel en Migratie, waarin werd aangegeven dat zij op 21 juli 2025 zou worden verwijderd. Tevens heeft zij op die datum een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De minister heeft verweer gevoerd en gesteld dat verzoekster geen aanvraag heeft ingediend op basis waarvan haar verblijfsrecht kan worden onderzocht.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek om voorlopige voorziening ontvankelijk is, maar komt tot de conclusie dat verzoekster geen grond heeft voor haar verzoek. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster geen enkele aanvraag heeft ingediend, waardoor de door haar gestelde feiten niet door de minister onderzocht kunnen worden. Dit betekent dat niet vastgesteld kan worden of verzoekster een (Europees) verblijfsrecht heeft. De voorzieningenrechter volgt niet het standpunt van verzoekster dat zij geen aanvraag hoeft in te dienen, omdat zij zich beroept op de rechtstreekse werking van de Verblijfsrichtlijn.
Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor verzoekster op 21 juli 2025 kan worden verwijderd naar Mozambique. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.