ECLI:NL:RBDHA:2025:13168

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
09/394739-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor twee oplichtingen door middel van bankhelpdeskfraude, veroordeling voor medeplegen oplichting en witwassen

Op 22 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere oplichtingen door middel van bankhelpdeskfraude en witwassen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van twee oplichtingen, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor het medeplegen van oplichting van een ander slachtoffer, waarbij hij zich voordeed als bankmedewerker en het slachtoffer tot het overmaken van geld naar een geldezel heeft bewogen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor het witwassen van een bedrag van € 6.500,-, dat hij had verworven uit de oplichtingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 47 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partijen, ABN AMRO en ING Bank, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat de verdachte van de feiten waarop hun vorderingen betrekking hadden, werd vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/394739-24
Datum uitspraak: 22 juli 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 8 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Kortekaas en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. B. Veenstra naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 november 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of
het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van haar pinpas en/of bijbehorende pincode, door die [benadeelde 1] op te bellen zich voordoende als een medewerker van de ING bank en/of die [benadeelde 1] mede te delen dat zij haar bankpas moest laten blokkeren en dat haar pas zou worden opegehaald;
2.
hij op of omstreeks 12 december 2024, te ’s-Gravenhage (van) een voorwerp, althans een of meer voorwerpen, te weten een geldbedrag van 6500 euro,
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet,
en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3.
hij in de periode van 20 november tot en met 23 november 2024 te 's-Gravenhage,
althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten afgifte van een geldbedrag door het overboeken van een of meer geldbedragen (10 euro en/of 980,23 euro) door die [benadeelde 2] op te bellen zich voordoende als een medewerker van de bank en/of die [benadeelde 2] mede te delen er geld op zijn rekening stond dat niet goed was en dat hij geld moest overmaken naar een bankrekening;
4.
hij op of omstreeks 15 november 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, mw. [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van haar pinpas en/of bijbehorende pincode en/of meerdere geldbedragen, door die [benadeelde 3] op te bellen zich voordoende als een medewerker van de ABN AMRO bank en/of [benadeelde 3] mede te delen dat zij haar bankpas moest laten vervangen en dat haar pas zou worden opgehaald.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3
Aan de hand van de gebruikte bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast ten aanzien van de oplichting van aangever [benadeelde 2] (hierna: [benadeelde 2] ).
In de middag van 23 november 2024 werd [benadeelde 2] gebeld door een persoon. Deze persoon heeft [benadeelde 2] ingelicht over oplichtingen in de buurt, de vervanging van zijn bankpas en een onjuiste overboeking. [benadeelde 2] werd verzocht om een bedrag van ongeveer € 1.000,- over te maken naar een bankrekening met het nummer [bankrekening] op naam van [naam 1] (hierna: [naam 1] ). Op 23 november 2024 om
17.41 uur en 17.57 uurheeft [benadeelde 2] geldbedragen van in totaal € 990,30 overgemaakt naar voornoemde bankrekening van [naam 1] .
Op de telefoon van de verdachte is een foto aangetroffen van de bankpas, behorende bij voornoemde bankrekening van [naam 1] . Deze foto is op 23 november 2024 om
17.24 uurmet de telefoon van de verdachte gemaakt. Op 23 november 2024 om
18.37uur stuurde de verdachte in een Snapchatgesprek het volgende bericht: “Yo is 990$ man, kan die gestuurd worden.” Uit onderzoek naar de transacties van de bankrekening van [naam 1] , is gebleken dat kort hierop, om 18.39 uur, een bedrag van € 991,50 wordt overgeschreven naar een bankrekening op naam van [naam 2] (hierna: [naam 2] ). Enkele minuten daarna, om
18.42 en 18.46uur, wordt in totaal een bedrag van € 990,- gepind van de bankrekening van [naam 2] . In de telefoon van verdachte is een video aangetroffen waarop te zien is dat op
23 november 2024 om
18.44uur wordt gescrold door de transacties in de online bankomgeving van voornoemde bankrekening van [naam 1] . Op die video is ook te zien dat een bedrag van € 991,50 is overgemaakt naar de bankrekening van [naam 2] .
Betrokkenheid verdachte
De rechtbank komt tot de conclusie dat de verdachte betrokken is geweest bij de oplichting van [benadeelde 2] . Daartoe is redengevend dat de verdachte ten tijde van de oplichting de beschikking had over de bankpas van [naam 1] , aangezien de foto van de bankpas van [naam 1] rond dat moment met zijn telefoon is gemaakt. Voorts had de verdachte (of zijn mededader) toegang tot de online-bankomgeving van de bankrekening van [naam 1] en kon hij dus beschikken over het bedrag dat [benadeelde 2] heeft overgemaakt. Het gaat steeds om een geldbedrag van ongeveer
€ 990,--. [benadeelde 2] heeft € 990,30 overgemaakt naar de rekening van [naam 1] . In het Snapchatgesprek wordt door de verdachte gevraagd een bedrag van € 990,-- te sturen, en twee minuten later wordt € 991,50 overgemaakt naar de rekening van [naam 2] . Kort daarop, wordt € 990,-- gepind bij een Geldmaat van de rekening van [naam 2] .
Hieruit kan worden geconcludeerd dat de verdachte degene is geweest die het geld heeft doorgesluisd van de rekening van [naam 1] naar de rekening van [naam 2] . [naam 1] is daarbij kennelijk door hem als een zogenaamde geldezel gebruikt, een persoon die haar bankrekening ter beschikking heeft gesteld. Gelet op het aantreffen van video van de online bankomgeving van [naam 1] in de telefoon van de verdachte en de communicatie over het bedrag van € 990, -- via Snapchat, is de rechtbank tevens van oordeel dat de verdachte wist dat het geld door [benadeelde 2] naar de rekening van [naam 1] was gestort en zodoende opzet heeft gehad op de oplichting van [benadeelde 2] .
Medeplegen
Betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Daarvan is sprake indien het strafbare feit gezamenlijk is uitgevoerd of als de verdachte een materiële en/of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht aan het delict heeft geleverd.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval van medeplegen sprake is. De rechtbank heeft immers vastgesteld dat het de verdachte is geweest die het geld, dat [benadeelde 2] had gestort op de rekening van [naam 1] , vervolgens snel heeft doorgesluisd. Dat was nodig omdat de rekening waarop het slachtoffer heeft gestort traceerbaar is, hetgeen risico’s op ontdekking oplevert. Door het geld naar een andere rekening heeft de verdachte het geld buiten zicht van (bijvoorbeeld: het slachtoffer of de bank) gebracht. In de keten van bij de oplichting betrokken personen ziet de rechtbank de verdachte als een tussenpersoon, de onmiskenbare en onmisbare schakel die de buit snel verplaatst om daarmee die buit zoveel mogelijk buiten zicht te brengen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank bij de oplichting van [benadeelde 2] sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en tenminste één mededader.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde. De rechtbank merkt nog op dat, alhoewel [benadeelde 2] dit niet specifiek heeft genoemd in zijn aangifte, het voor de rechtbank duidelijk is dat [benadeelde 2] in de veronderstelling was dat hij in gesprek was met een bankmedewerker gelet op de inhoud van het telefoongesprek.
3.4.
Vrijspraak ten aanzien van de feiten 1 en 4
Ten aanzien van feit 1
Uit het onderzoek van de politie volgt dat [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ) op 27 november 2024 is opgelicht door middel van bankhelpdeskfraude. Doordat de daders zich hebben voorgedaan als medewerkers van de ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO) en ING Bank N.V. (hierna: ING Bank) is zij bewogen tot de afgifte van haar bankpas waarna € 600,- is gepind van haar bankrekening.
De verdachte is toegevoegd aan een Snapchatgroep, waarvan ook medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] deel uitmaakten. Op 27 november 2024 plaatst [medeverdachte 2] in deze groep het bericht: ‘1907 toch’.
Uit het onderzoek van de politie blijkt dat 1907 de pincode van [benadeelde 1] is, en dat er rond het tijdstip van het versturen van dit bericht, geld van haar rekening is gepind. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen niet dat de verdachte daadwerkelijk heeft deelgenomen aan dat gesprek, dat hij voorafgaand aan de oplichting enige significante bijdrage heeft geleverd aan de oplichting of dat hij ter zake op enige wijze contact heeft gehad met de personen die betrokken zijn geweest bij het tenlastegelegde. Evenmin vindt de rechtbank, anders dan de officier van justitie, steun daarvoor in de zogenaamde modus operandi. De oplichting van [benadeelde 2] , waarbij gebruik is gemaakt van een overboeking naar een bankrekening van een geldezel, verschilt immers van de oplichting van [benadeelde 1] .
Het enkele feit dat in beide gevallen de naam ‘ [naam 3] ’ is gebruikt, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van dezelfde modus operandi. Verder blijkt uit het politieonderzoek dat het zich richt op 24 zaaksdossiers met zeven verdachten, en dat de dadergroep steeds wisselde.
Gelet op het voorgaande ontbreekt voldoende concreet en direct bewijs dat de verdachte (op enigerlei wijze) betrokken is geweest bij de oplichting van [benadeelde 1] . De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 1 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 4
Uit het onderzoek van de politie volgt dat [benadeelde 3] (hierna: [benadeelde 3] ) op 15 november 2024 is opgelicht door middel van bankhelpdeskfraude. Doordat de daders zich hebben voorgedaan als medewerkers van de ABN AMRO is zij bewogen tot de afgifte van haar bankpas, waarna € 2.407,- is gepind van haar bankrekening.
Op de telefoon van de verdachte is een foto aangetroffen van een screenshot van de telefoongids, met daarop de telefoon- en adresgegevens van [benadeelde 3] . Deze foto is met het toestel van de verdachte gemaakt, op 15 november 2024, de dag waarop [benadeelde 3] slachtoffer werd van bankhelpdeskfraude.
Hoewel het aantreffen van een foto met daarop gegevens van een slachtoffer van bankhelpdeskfraude grote vragen oproept, is dit enkele feit onvoldoende om de betrokkenheid van de verdachte bij deze oplichting vast te kunnen stellen. Het dossier bevat geen aanknopingspunten om vast te stellen dat de verdachte op enig moment betrokken is geweest bij de oplichting en wat zijn concrete rol daarin zou zijn geweest.
Evenmin vindt de rechtbank, anders dan de officier van justitie, steun daarvoor in de zogenaamde modus operandi. De oplichting van [benadeelde 2] , waarbij gebruik is gemaakt van een overboeking naar de bankrekening van een geldezel, verschilt immers van de oplichting van [benadeelde 3] .
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 4 tenlastegelegde feit.
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.6.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vereist is dat het voorwerp uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf' niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het ten laste gelegde geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het ten laste gelegde geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om bewijs hiervoor aan te dragen. De rechtbank zal in dat geval moeten vaststellen of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zij een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de zogenaamde zes-stappen jurisprudentie.
Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat er geen direct bewijs voor brondelicten
aanwezig is (stap 1). Vervolgens zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van
witwassen (stap 2). Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij
een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen (stap 3). Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst
onwaarschijnlijk te zijn (stap 4). Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe
aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader
onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve
herkomst van het geld en de goederen (stap 5). Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek
zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de
geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst
hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan
gelden (stap 6).
De beoordeling
De rechtbank stelt allereerst vast dat er geen direct bewijs voor één of meer brondelicten aanwezig is.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat uit de gebruikte bewijsmiddelen volgt dat in de slaapkamer van de verdachte een bedrag van € 6.500,- is aangetroffen. Dit geldbedrag werd in de hoek van de bovenste plank van een kledingkast aangetroffen, bijeengehouden door een elastiekje en gewikkeld in een T-shirt. Gelet op het voorgaande, in combinatie met de verdenking die tegen hem lag voor wat betreft de oplichtingen, is de rechtbank van oordeel dat niet zonder meer volgt dat het geldbedrag een legale, verklaarbare herkomst heeft zodat er een vermoeden van witwassen bestaat.
Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. De verdachte is op 12 december 2024 onder meer verhoord over de verdenking van witwassen en heeft verklaard dat hij als zzp’er werkzaam is in grondwerk en dat het aangetroffen geldbedrag spaargeld uit zijn bedrijf betreft. Direct voorafgaand aan de zitting heeft de verdachte facturen overgelegd waaruit zou blijken dat hij in de periode van
5 april 2024 tot en met 22 november 2024 wekelijks werkzaamheden voor het bedrijf van zijn vader heeft verricht waarvoor hij doorgaans € 1.000,- per week factureerde. In deze periode heeft hij voor meer dan € 35.000,- gefactureerd. Daarnaast heeft de verdachte bankafschriften overgelegd waaruit zou blijken dat hij in dezelfde periode daadwerkelijk voor een groot deel van deze gefactureerde bedragen giraal uitbetalingen heeft ontvangen. Een ander deel van de gefactureerde bedragen kreeg de verdachte contant uitbetaald. Ook via zijn privé-bankrekening kreeg hij soms een voorschot, maar ter terechtzitting gaf de verdachte aan dat hij geen toegang meer had tot deze rekening omdat hij nieuwe inloggegevens moest aanvragen. Ook heeft de verdachte bankafschriften overgelegd waaruit zou blijken dat hij een bedrag van € 3.300,- heeft opgenomen bij diverse pinautomaten. Deze pintransacties en een deel van de contante uitbetalingen zouden samen het spaargeld vormen dat de verdachte in huis had.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat het geldbedrag spaargeld uit legale inkomsten betreft, volstrekt onaannemelijk.
De verdachte en zijn ouders hebben immers op essentiële onderdelen, zoals hoe en wanneer hij werkzaam was binnen het bedrijf van zijn vader, verschillend verklaard. Daar waar zijn vader heeft verklaard dat hij tot en met september 2024 werkzaam was in zijn bedrijf, heeft de verdachte verklaard dat hij tot en met eind november 2024 heeft gewerkt binnen het bedrijf. De moeder van de verdachte verklaart op 12 december 2024 wel aan de politie dat hij een tijdje geleden bij Thuisbezorgd heeft gewerkt, maar zegt daarbij niets over zijn werkzaamheden voor het bedrijf van haar man.
Ter onderbouwing van zijn verklaring, heeft de verdachte een groot aantal facturen overgelegd uit 2024. Deze facturen gaan om werkzaamheden die door de verdachte zouden zijn verricht in de weken 14 tot en met 48. Uit de bijgevoegde bankafschriften blijkt enkel dat de weken 14 tot en met 18 aan de verdachte op zijn bankrekening zijn uitbetaald. De verdachte heeft niet onderbouwd of, hoe en wanneer de verdachte geld ontvangen zou hebben voor zijn werkzaamheden in de overige weken. Daarbij bevreemdt het de rechtbank dat de verdachte vanaf week 20 tot en met week 48, zonder vakantie of verlof, vijf dagen per week werkzaamheden voor het bedrijf van zijn vader zou hebben verricht.
Ter onderbouwing van contante geldopnames, heeft de verdachte nog een aantal bewijzen overgelegd. De rechtbank overweegt daarover dat het totaalbedrag van die opnames, te weten € 3.300,- slechts de helft betreft van het in de slaapkamer van de verdachte aangetroffen geldbedrag. Daarbij is het overgrote deel opgenomen in de maanden april en mei 2024, bijna 6 maanden voordat het geldbedrag op de slaapkamer van de verdachte werd aangetroffen.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte er niet in geslaagd is een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven over de herkomst van het aangetroffen geldbedrag. Naar het oordeel van de rechtbank kan het daarom niet anders dan dat het geldbedrag van € 6.500,- uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 12 december 2024 een bedrag van € 6.500,- heeft witgewassen.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2.
hij op 12 december 2024, te ’s-Gravenhage een geldbedrag van 6500 euro, voorhanden heeft gehad terwijl verdachte wist dat
ditvoorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij
op23 november 2024 te 's-Gravenhage, in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten afgifte van een geldbedrag door het overboeken van geldbedragen, door die [benadeelde 2] op te bellen zich voordoende als een medewerker van de bank en die [benadeelde 2] mede te delen
dater geld op zijn rekening stond dat niet goed was en dat hij geld moest overmaken naar een bankrekening.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 104 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte primair verzocht om een straf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, in de vorm van een taakstraf voor de duur van 86 uur. Voor het geval de rechtbank het noodzakelijk acht om daarnaast nog een sanctie op te leggen, heeft de raadsvrouw verzocht een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van twee weken.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan oplichting door middel van bankhelpdeskfraude. De verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer telefonisch benaderd en zich voorgedaan als medewerker van een bank waarop het slachtoffer vervolgens geld heeft overgemaakt naar de rekening van een geldezel. Zij hebben daarbij op schaamteloze wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij van het slachtoffer wisten te winnen. Bankhelpdeskfraude is een ernstige vorm van criminaliteit die, naast financiële schade, ook gevoelens van angst en onveiligheid teweegbrengt. Het is extra kwalijk dat juist een persoon van hoge leeftijd tot slachtoffer is gemaakt, vanwege de doorgaans grote kwetsbaarheid en afhankelijkheid van dergelijke personen. De verdachte heeft een onmisbare rol gehad bij deze laffe daad. Hij heeft daarbij kennelijk slechts aan zijn eigen (financiële) gewin gedacht en op geen enkele wijze rekening gehouden met de belangen van het slachtoffer. Bovendien heeft de verdachte geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag, namelijk € 6.500,-. Hierdoor heeft de verdachte bijgedragen aan het onttrekken van illegale opbrengsten aan het zicht van justitie, hetgeen inbreuk maakt op de integriteit van het financiële en economische verkeer. Witwassen faciliteert andere strafbare feiten en is daarom een ernstig strafbaar feit. De verdachte heeft enkel oog gehad voor zijn eigen financieel gewin.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 3 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken van de reclassering over de verdachte:
  • een voortgangsverslag uitgebracht door Reclassering Nederland van 5 maart 2025:
  • een reclasseringsadvies uitgebracht door Reclassering Nederland van 23 december 2024 ten behoeve van de raadkamerzitting voorlopige hechtenis;
  • een reclasseringsadvies uitgebracht door Reclassering Nederland van 13 december 2024 ten behoeve van de voorgeleiding bij de rechter-commissaris.
Uit de rapportages blijkt dat sprake is van stabiliteit in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Er is geen sprake van schuldenproblematiek, psychosociale problematiek danwel verslavingsproblematiek. Omdat de verdachte de feiten ontkent, heeft de reclassering geen inschatting kunnen maken van het recidiverisico. Voorts blijkt uit de rapportages dat de verdachte zich heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden van zijn voorlopige hechtenis. De reclassering heeft zich niet uitgelaten over een eventueel op te leggen straf, maar heeft wel geadviseerd om het volwassenstrafrecht toe te passen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor fraude voor volwassenen. Uit de oriëntatiepunten volgt dat bij een benadelingsbedrag tot € 10.000,- een taakstraf of een gevangenisstraf van een week tot twee maanden wordt opgelegd. De rechtbank weegt daarnaast in strafverzwarende zin mee dat de verdachte en zijn mededader(s) zich op een kwetsbaar slachtoffer hebben gericht en dat hij op geen enkel moment verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. De rechtbank houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en dat hij ten tijde van de bewezenverklaarde feiten negentien jaar oud was.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank acht, alles afwegende een gevangenisstraf van 90 dagen passend en
geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 47 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
De rechtbank komt daarmee tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist, nu zij de verdachte van de onder feiten 1 en 4 tenlastegelegde verwijten vrijspreekt.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
ABN AMRO heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.527,-. Dit bedrag bestaat uit materiële schade en is opgebouwd uit onderzoekskosten (€ 120,-) en het bedrag van € 2.407,- waarvoor [benadeelde 1] is opgelicht.
Ten aanzien van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten
ING Bank heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert (naar de rechtbank begrijpt) een schadevergoeding voor de gemaakte onderzoekskosten. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. De ING Bank heeft voor in totaal 19 dossiers onderzoekskosten gevorderd voor een totaalbedrag van € 2.124,-. Nu de verdachte enkel twee van deze dossiers is tenlastegelegd, namelijk de oplichting van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , gaat de rechtbank ervan uit dat in onderhavig geval een vergoeding wordt gevraagd ten aanzien van de onderzoekskosten van in totaal € 223,58 (€ 2.124,- / 19 dossiers = € 111,79 x 2).
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van de ABN AMRO gevorderd de vergoeding te beperken tot het bedrag van € 2.407,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de onderzoekskosten heeft de officier van justitie maar voren gebracht dat de onderzoekskosten niet voor een vergoeding in aanmerking komen, omdat deze kosten niet zijn gespecificeerd ten aanzien van het onderzoek in het oplichtingsdossier van [benadeelde 1] .
Ten aanzien van de vordering van de ING Bank heeft de officier van justitie gevorderd de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen in beide vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de vordering van de ABN AMRO op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 2.527,- hoofdelijk kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering van de ING Bank heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van ABN AMRO
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.
Ten aanzien van de vordering van ING Bank
Dat de ING Bank onderzoekskosten heeft gemaakt, vindt de rechtbank gelet op het bewezen verklaarde feit en de manier waarop dit is gepleegd voldoende aannemelijk. De onderzoekskosten komen echter alleen voor vergoeding in aanmerking voor zover deze betrekking hebben op het bewezen verklaarde feit, terwijl de werkzaamheden ook zien op fraudegevallen waarvoor de verdachte niet wordt veroordeeld. Er is geen uitsplitsing van de onderzoekskosten per fraudedossier gemaakt en het dossier biedt ook geen handvatten om een schatting te maken van de onderzoekskosten die in rechtstreeks verband staan tot het bewezen verklaarde feit. Verder heeft ING Bank geen coulancebetaling aan [benadeelde 2] gedaan. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de ING Bank niet-ontvankelijk is in de vordering.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten (onder 1) een geldbedrag van € 6.500,- en (onder 3) een telefoon van het merk iPhone, kleur grijs, zullen worden verbeurdverklaard.
Ten aanzien van het op de beslaglijst genoemde voorwerp, te weten (onder 2) een geldbedrag van € 110,- heeft de officier van justitie aangegeven dat de teruggave van het geldbedrag aan verdachte kan worden gelast.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de goederen terug te gelasten aan de verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 en 3 genoemde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten zijn begaan.
Nu het onder 2 inbeslaggenomen voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring in de zin van artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht, zal de rechtbank de teruggave van het geldbedrag aan de verdachte gelasten.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 63, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
witwassen;
ten aanzien van feit 3:
het medeplegen van oplichting;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (NEGENTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
47 (ZEVENENVEERTIG) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij ABN AMRO BANK N.V.
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
de vordering van de benadeelde partij ING BANK N.V.
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
de inbeslaggenomen goederen
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1 en 3 genoemde voorwerpen, te weten:
1. een geldbedrag ter hoogte van € 6.500,- (PL1500-2024385019-3249122);
3. 1 STK telefoontoestel (PL1500-2024385019-3249093, Grijs);
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerp, te weten:
2. een geldbedrag ter hoogte van € 110,- (PL1500-2024385019-3249120).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Balfoort, voorzitter,
mr. M. Rootring, rechter,
mr. D.R. Glass, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Özsoy, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2025.