ECLI:NL:RBDHA:2025:13151

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
C/09/679138 / HA ZA 25-100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van persoonsgegevens door het Waarborgfonds afgewezen

In deze zaak vorderden eisers, [eiser 1] en [eiser 1], de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer (hierna: het Waarborgfonds) tot vergoeding van schade en verwijdering van hun persoonsgegevens uit registers. De rechtbank Den Haag heeft op 9 juli 2025 uitspraak gedaan. De eisers stelden dat hun auto, een Volvo S90, schade had opgelopen terwijl deze geparkeerd stond. Het Waarborgfonds weigerde schadevergoeding, stellende dat de schade niet was veroorzaakt door een ander motorrijtuig, maar door een aanrijding met een vast object. De rechtbank oordeelde dat het Waarborgfonds voldoende bewijs had geleverd dat de schade niet door een ander voertuig was veroorzaakt, en dat de registratie van de persoonsgegevens van eisers in het incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister gerechtvaardigd was. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten van het Waarborgfonds, die op € 2.120,00 werden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat het Waarborgfonds zich aan de wettelijke vereisten had gehouden bij de registratie van de persoonsgegevens van eisers, en dat de vorderingen tot schadevergoeding en verwijdering van persoonsgegevens niet konden worden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaak-/rolnummer: C/09/679138 / HA ZA 25-100
Vonnis van 9 juli 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] te [woonplaats] ,2. [eiser 2] te [woonplaats] ,

eisers,
hierna te noemen: ‘ [eiser 1] ’ en ‘ [eiser 1] ’,
na verwijzing naar de rechtbank niet verschenen,
tegen
STICHTING WAARBORGFONDS MOTORVERKEERte Den Haag,
gedaagde,
hierna te noemen: ‘het Waarborgfonds’,
advocaat: mr. M.C. Franken-Schoemaker.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 23 augustus 2024, met producties 1 tot en met 18;
- de conclusie van antwoord tevens houdende incidentele conclusie van onbevoegdheid, met producties 1 tot en met 19;
- de conclusie van repliek tevens inhoudende verzoek tot verwerping incidentele conclusie van onbevoegdheid en een wijziging van eis, met aanvullende productie 1;
- het vonnis van de kantonrechter van 15 januari 2025, waarin de incidentele vordering (tot onbevoegdheidverklaring en verwijzing) is toegewezen en de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, wordt verwezen naar de handelskamer van de rechtbank;
- de conclusie van dupliek, met productie 20.
1.2.
Namens [eiser 1] en [eiser 1] is geen advocaat gesteld nadat de kantonrechter de zaak naar de handelskamer van de rechtbank had verwezen. Op grond van artikel 6.4 van het toepasselijke procesreglement heeft de rechtbank de advocaat van het Waarborgfonds daarom verzocht aan te geven of zij een mondelinge behandeling wenst of vonnis vraagt. Namens het Waarborgfonds is toen verzocht vonnis te wijzen. De rechtbank heeft vervolgens de vonnisdatum bepaald op 23 juli 2025 en nader op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] is eigenaar van de Volvo S90 met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). [eiser 1] is haar echtgenoot.
2.2.
Het Waarborgfonds is een stichting zonder winstoogmerk die wordt gefinancierd uit de jaarlijks vastgestelde premies van alle Nederlandse motorrijtuigenverzekeraars. Het Waarborgfonds keert uit bij niet-verzekerde schade veroorzaakt door onverzekerde of onbekend gebleven motorrijtuigen.
2.3.
Op 14 juli 2022 heeft [eiser 1] online een verzoek tot schadevergoeding ingediend bij het Waarborgfonds. In dit verzoek wordt vermeld dat schade aan de achterzijde van de auto is ontstaan terwijl de auto geparkeerd stond. In het verzoek staat verder dat [eiser 1] als bestuurder de auto in de avond van 13 juli 2022 rond 22:00 uur heeft geparkeerd op een parkeerplaats aan de [straatnaam] in [woonplaats] en dat hij in de ochtend van 14 juli 2022 de schade aan de auto ontdekte.
2.4.
Het Waarborgfonds heeft verzocht om toezending van kleurenfoto’s van het beschadigde object, een kopie van het politierapport en getuigenverklaringen. Op 20 juli 2022 heeft [eiser 1] die gevraagde stukken toegezonden, waaronder schriftelijke verklaringen van twee getuigen. Deze getuigen verklaren als volgt [1] :
“Op 13 Juli ben ik samen met mijn vriend naar onze andere vriend gegaan. Rond uur of 22:00 we reden er samen na toe, de auto hebben we onbeschadigt geparkeerd op de [straatnaam] . We hebben daar geslapen en op 14 Juli kwamen we me ze alle naar beneden omdat we weer naar huis gingen en werk. Toen zagen we dat z’n auto beschadigt was.”
En:
“Ik heb mijn vriend zijn auto gezien toen hij had geparkeerd bij mij onder mijn huis. Op 13 Juli toen hij s’avond rond uur of 22.00 zijn auto had geparkeerd zonder schade. Morgens toen wij samen naar beneden kwamen, en hij met zijn vriend gingen naar huis en ik naar werk. Zagen wij beschadiging aan zijn auto.”
2.5.
Het Waarborgfonds heeft vervolgens een onderzoek naar de schade laten uitvoeren door Dekra Claims and Expertise B.V. (hierna: Dekra). In het onderzoeksrapport van Dekra van 12 augustus 2022 staat onder meer:
“Gezien de aard van de beschadiging(en) kan de schade niet veroorzaakt zijn door een ander motorrijtuig. De schade is naar ons inzicht veroorzaakt door een aanrijding met een vast object, een paal o.i.d.”
(…)
“Door ons zijn door middel van “Spurfix” kleeffolie sporen afgenomen van het voertuig. Deze staan voor nader onderzoek tot uw beschikking. Indien u nader onderzoek van de Spurfix kleeffolie wenselijk acht, vernemen wij dat graag van u en zullen deze voor analyse doorzenden naar het door u gekozen onderzoeksbureau.”
2.6.
Bij brief van 16 augustus 2022 worden [eiser 1] en [eiser 1] over de bevindingen van Dekra geïnformeerd en schrijft het Waarborgfonds dat de geclaimde schade vooralsnog niet vergoed zal worden. Per e-mail laten [eiser 1] en [eiser 1] nog diezelfde dag weten het niet eens te zijn met de conclusies van Dekra. In de daaropvolgende periode hebben partijen zowel telefonisch als schriftelijk met elkaar gecommuniceerd.
2.7.
Naar aanleiding van aanvullende vragen van het Waarborgfonds heeft Dekra op 4 oktober 2022 een aanvullende verklaring verstrekt. Daarin staat onder meer:
“Eerder rapporteerden wij u dat wij van mening zijn dat gezien het schadebeeld het niet aannemelijk is dat de schade is veroorzaakt door een ander motorvoertuig. Wij kwamen tot deze conclusie omdat het een rechte verticale schade betreft tot geheel onderaan. Dit schadebeeld krijgt men doorgaans door een aanrijding met een vast object een paal o.i.d.”
2.8.
Bij brief van 15 november 2022 heeft het Waarborgfonds [eiser 1] en [eiser 1] nogmaals geïnformeerd over de uitkomst van het onderzoek van Dekra. [eiser 1] en [eiser 1] worden in de gelegenheid gesteld om inhoudelijk te reageren op de bevindingen van Dekra in het expertiserapport van 12 augustus 2022 en de aanvullende verklaring van 4 oktober 2022. Daarnaast worden zij in de gelegenheid gesteld om contra-expertise te laten verrichten. In reactie hierop hebben [eiser 1] en [eiser 1] de bevindingen van Dekra nogmaals betwist en aangegeven geen contra-expertise te zullen laten verrichten.
2.9.
Het Waarborgfonds heeft daarop nader onderzoek laten instellen door Ongevallen Analyse Nederland (hierna: OAN) naar de vraag of, gezien het schadebeeld, de schade aan de auto veroorzaakt kan zijn door een andere motorvoertuig. In het onderzoeksrapport van OAN van 23 februari 2023 is onder meer het volgende opgenomen:
“ CONCLUSIE: de geclaimde schade aan de Volvo is niet veroorzaakt door een aanrijding met een ander motorvoertuig, maar door een aanrijding met vast object. Wij conformeren ons aan het standpunt van DEKRA.
(…)
De schade bestaat uit een verticale (scherpe) inrijding, met hieromheen een taps gevormd en aan de bovenzijde meer begrenst en met een vreemde lak afgetekend schadebeeld. (…)
De scherpe verticale inrijding is vanaf de onderrand van de achterbumperhoes (en zelfs vanaf de ongespoten onderbumper) tot in de bovenrand van de bumperhoes aanwezig. Deze inrijding is diep. De diepte en hoogtespreiding van deze inrijding passen niet bij een botscontact met een aanhanger, zoals door claimant/de reparateur is geopperd.
(…) Een dergelijke bijzondere vorm, met scherpe verticale inrijding, kan niet aan een botscontact met een standaard motorvoertuig worden gerelateerd. De botspartner van de Volvo zal aan de onderzijde (op/onder 0,30 meter hoogte) breder zijn dan op 0,60 meter hoogte en dit kenmerk is niet van toepassing op motorvoertuigen. In dit schadebeeld ontbreekt het verder aan bijvoorbeeld een wielspoorcontact, een bumperveeg of overdracht van voertuiglak. De in dit schadebeeld aanwezige vreemde substantie is alleen aan de randen van de inrijding zichtbaar, wat doet vermoeden dat dit geen voertuiglak betreft maar een industriële lak.
Bij dit schadebeeld dient te worden gedacht aan een botscontact met een hoekige, taps toelopende en licht gekleurde paal.
(…)
In en om deze opgegeven ongevallocatie is gezocht naar bij de schade passende botspartners, maar deze zijn niet gevonden.
Volledigheidshalve is ook in de directe woonomgeving van claimant gezocht naar mogelijke botspartners, waarbij (…) zichtbare vaste objecten zijn gezien. Een botscontact met een dergelijke of direct hiermee vergelijkbare (blauw/wit gekleurde en) taps toelopende hoekige paal, zou de schade aan de Volvo kunnen verklaren.
(…)
Op grond van hetgeen hiervoor genoemd is, kan worden geconcludeerd dat de geclaimde schade aan de Volvo niet is veroorzaakt door een aanrijding met een ander motorvoertuig, maar door een aanrijding met vast object.”
2.10.
Bij brief van 15 maart 2023 heeft het Waarborgfonds het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. Daarnaast geeft zij aan dat de persoonsgegevens van [eiser 1] wegens frauduleus handelen en opzettelijke misleiding voor de duur van drie jaar zijn opgenomen in het interne incidentenregister en in het Extern Verwijzingsregister (hierna: EVR). Deze registratie wordt tevens doorgegeven aan het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit. Ten slotte vordert het Waarborgfonds in deze brief van [eiser 1] de onderzoekskosten van € 701,35.
2.11.
Bij e-mail van 24 april 2023 hebben [eiser 1] en [eiser 1] bezwaar gemaakt tegen de vordering tot betaling van de onderzoekskosten en bij e-mail van 2 mei 2023 hebben zij klachten ingediend bij het klachtenbureau van het Waarborgfonds tegen het opnemen van de persoonsgegevens van [eiser 1] in het Incidentenregister en het Externe Verwijzingsregister en het vorderen van onderzoekskosten. Deze klachten zijn op 31 mei 2023 ongegrond verklaard.
2.12.
Op verzoek van [eiser 1] heeft APK Station HBS (hierna: HBS) op 23 juni 2023 een schadeverklaring opgesteld die luidt:
“Hierbij verklaart APK Station HBS dat de Volvo S90 [kenteken] ook een vernieling kan zijn van een Auto met een aanhangwagen/kerven/vandalisme. De auto stond bij ons voor inspectie en toen de expert was gekomen was mij gevraagd wat mijn bevindingen kan zijn en toen had ik ook mijn verklaring gegeven wat ik denk dat het kon zijn. De expert gaf me al gelijk aan dat het tegen een paal gereden is. Ik heb gemeld dat ik niet eens ben met zijn bevindingen.”

3.Het geschil

3.1.
De rechtbank begrijpt de eiswijziging van [eiser 1] en [eiser 1] zo, dat de vorderingen die waren ingesteld namens [eiser 1] zijn komen te vervallen en dat namens [eiser 1] geen dwangsom en buitengerechtelijke incassokosten meer worden gevorderd. Op deze niet gehandhaafde vorderingen zal dan ook niet worden beslist.
3.2.
[eiser 1] vordert - samengevat -, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het Waarborgfonds te veroordelen tot (i) vergoeding van de reparatiekosten van € 1.620,00 en (ii) het (doen) verwijderen en verwijderd houden van de registratie van [eiser 1] uit alle registers waar het Waarborgfonds hem heeft geregistreerd. Dit alles met veroordeling van het Waarborgfonds in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Naar de rechtbank aanneemt, baseert [eiser 1] vordering (i) op artikel 25 Wet Aansprakelijkheid Motorrijtuigen (hierna: WAM). [eiser 1] legt aan vordering (ii) ten grondslag dat het Waarborgfonds zich niet heeft gehouden aan artikel 5.2.1 van het Protocol Incidenten- waarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: PIFI) voor het registreren van zijn persoonsgegevens.
3.4.
Het Waarborgfonds voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] , dan wel tot afwijzing van diens vorderingen, met veroordeling van [eiser 1] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De reparatiekosten van de auto
4.1.
De rechtbank begrijpt het standpunt van [eiser 1] ten aanzien van vordering (i) zo, dat het Waarborgfonds de schade aan de auto ten onrechte niet heeft vergoed.
4.2.
Het Waarborgfonds voert aan dat [eiser 1] niet heeft onderbouwd dat reparatiewerkzaamheden aan de auto zijn uitgevoerd en evenmin welke kosten daarmee gemoeid zouden zijn. Daarnaast wijst het Waarborgfonds erop dat op grond van artikel 25 lid 1 aanhef en onder a WAM slechts uitgekeerd wordt als de schade is veroorzaakt door een ander, onbekend gebleven, motorrijtuig.
4.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. [eiser 1] heeft, gelet op de betwisting door het Waarborgfonds, onvoldoende onderbouwd dat hij kosten heeft gemaakt voor de reparatie van de auto ter hoogte van zijn vordering. Verder bepaalt artikel 25 lid 1 aanhef en onder a WAM dat een benadeelde een recht op schadevergoeding tegen het Waarborgfonds geldend kan maken als er een aansprakelijkheid voor door een motorrijtuig veroorzaakte schade bestaat en niet kan worden vastgesteld wie de aansprakelijke persoon is. De schade die bij het Waarborgfonds geclaimd kan worden, moet dus zijn veroorzaakt door een ander motorrijtuig. In dit geval kan dat niet worden vastgesteld, zoals uit het navolgende zal blijken. De rechtbank wijst vordering (i) dan ook af.
De registratie van de persoonsgegevens van [eiser 1]
4.4.
[eiser 1] vordert ook verwijdering van zijn persoonsgegevens uit alle registers waarin het Waarborgfonds hem heeft opgenomen en voert daarbij aan dat het Waarborgfonds door deze registratie artikel 5.2.1 PIFI heeft geschonden. Het Waarborgfonds voert aan dat aan alle criteria voor registratie in het incidentenregister en het EVR is voldaan. De rechtbank overweegt als volgt.
4.5.
Het PIFI is opgesteld door de daaraan deelnemende financiële instellingen, waaronder het Waarborgfonds. Artikel 5.2.1 van dit protocol betreft de opname van persoonsgegeven in het EVR en luidt:
“De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en onder toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële Instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële Instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klacht wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen.”
4.6.
Opname van persoonsgegeven in (het interne incidentenregister en daaraan gekoppeld) het EVR kan verstrekkende gevolgen hebben. Alle deelnemende instellingen kunnen door raadpleging van het EVR vaststellen dat sprake is van opname in het incidentenregister door een andere deelnemer. Dit kan ertoe leiden dat niet alleen de deelnemer die tot opname in het incidentenregister is overgegaan, maar ook andere deelnemers de voorwaarden waartegen zij hun (financiële) diensten aan de opgenomen persoon aanbieden, zullen aanpassen. Met andere woorden: door registratie in het EVR kunnen financiële diensten geweigerd worden of tegen een hogere prijs/premie worden aangeboden. Gelet hierop moeten hoge eisen worden gesteld aan de gronden van een deelnemer voor opname van persoonsgegevens in het EVR. Als voldaan is aan de eisen voor opname in het EVR, is daarmee ook voldaan aan de eisen voor opname in het interne incidentenregister (artikel 3.1.1 en 2 PIFI).
4.7.
Het doen van een onjuiste opgave van een schadegeval vormt een bedreiging voor de (financiële) belangen van cliënten van het Waarborgfonds en het Waarborgfonds zelf en voor de integriteit van de financiële sector. Als vast komt te staan dat sprake is van het doen van een onjuiste opgave, is daarmee aan de voorwaarde onder a van artikel 5.2.1. PIFI voldaan.
4.8.
De registraties door het Waarborgfonds berusten op volgens haar door [eiser 1] gepleegd frauduleus handelen en opzettelijke misleiding bij het claimen van de schade aan de auto. Voor de opname van strafrechtelijke persoonsgegevens is een veroordeling door de strafrechter niet vereist. Het moet gaan om zodanig concrete feiten en omstandigheden dat deze een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring – in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) – kunnen dragen. De gedragingen moeten dus een zwaardere verdenking opleveren dan alleen een redelijk vermoeden van schuld (HR 29 mei 2009, LJN BH4720).
4.9.
Het Waarborgfonds onderbouwt haar standpunt, dat [eiser 1] opzettelijk een onjuiste verklaring met betrekking tot een schadegeval heeft afgelegd, met de conclusies uit de rapporten van Dekra en OAN (zie r.o. 2.5, 2.7 en 2.9). [eiser 1] voert aan dat hiermee niet onomstotelijk vaststaat dat de schade is ontstaan door aanrijding met een vast object. Daarbij wijst [eiser 1] op de verklaringen van HBS en de twee getuigen. Verder heeft het Waarborgfonds volgens [eiser 1] ten onrechte verzuimd een nader onderzoek naar de kleeffolie in te stellen en naar de melding die [eiser 1] heeft gemaakt van vandalisme in de buurt waar de schade opgelopen zou zijn.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de rapporten van Dekra en OAN in voldoende mate worden vastgesteld dat de schade aan de auto niet is ontstaan door een aanrijding met een ander motorrijtuig. De verklaring van HBS maakt dat niet anders. HBS is niet aangesloten bij het Nederlands Instituut van Register Experts en de rechtbank kan niet vaststellen dat HBS anderszins beschikt over expertise op het gebied van het ontstaan van autoschade. De verklaring van HBS is, anders dan de rapporten van Dekra en AON, ook niet onderbouwd met een onderzoeksrapportage. Tegenover de rapporten van Dekra en AON legt de verklaring van HBS daarom onvoldoende gewicht in de schaal. Ook de verklaringen van de getuigen, vrienden/bekenden van [eiser 1] (zie r.o. 2.4), wegen tegenover de rapportages van onafhankelijke schade-experts onvoldoende zwaar.
4.11.
De rechtbank is verder van oordeel dat het Waarborgfonds geen nader onderzoek naar de kleeffolie hoefde in te stellen. De onderzoeksrapporten van Dekra en OAN gaven al voldoende zekerheid over het ontstaan van de schade, zodat het Waarborgfonds terecht heeft afgezien van een nader onderzoek, waarmee ook weer extra kosten gemoeid zouden zijn. Ten slotte is de verwijzing naar vandalisme in de buurt waar de auto de nacht van 14 juli 2022 geparkeerd stond te algemeen om voor dit specifieke geval van betekenis te zijn en (voldoende) tegenwicht te bieden aan de rapportages van Dekra en OAN. [eiser 1] heeft ervoor gekozen geen contra expertise te laten uitvoeren.
4.12.
Alles overziend komt de rechtbank tot de conclusie dat het Waarborgfonds in voldoende mate heeft kunnen vaststellen dat [eiser 1] opzettelijk een onjuiste opgave heeft gedaan ten aanzien van het ontstaan van de schade aan de auto. Daarmee is sprake van zodanig concrete feiten en omstandigheden dat deze een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring – in de zin van artikel 350 Sv – kunnen dragen. [eiser 1] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de rechtbank tot een ander oordeel komt. Aan de voorwaarde onder b van artikel 5.2.1. PIFI is dus voldaan.
4.13.
Op grond van artikel 5.2.1. sub c PIFI moet het proportionaliteitsbeginsel in acht genomen worden. In dit verband voert het Waarborgfonds aan dat zij een belangenafweging heeft gemaakt en op basis daarvan de persoonsgegevens van [eiser 1] voor de duur van drie jaar heeft opgenomen, terwijl de maximale duur acht jaar is. Deze maximale termijn volgt uit artikel 5.3.2 PIFI. [eiser 1] stelt dat het Waarborgfonds geen enkel belang heeft bij het laten voortduren van de registratie.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat ook aan de voorwaarde van proportionaliteit is voldaan. Het Waarborgfonds heeft een belangenafweging gemaakt en op grond daarvan een kortere registratieduur vastgesteld dan mogelijk is, waarbij het belang van [eiser 1] gediend is. Het belang van het Waarborgfonds om de registratie voort te laten duren is evident. Het register maakt onderdeel uit van een systeem dat is bedoeld om de veiligheid en integriteit van de financiële sector te waarborgen, fraude te bestrijden en financiële instellingen een goed geïnformeerde beslissing te kunnen laten nemen over een aanvraag. Gegeven deze wederzijdse belangen is het opnemen van de persoonsgegevens van [eiser 1] wegens het doen van een onjuiste opgave voor de duur van drie jaar, waar dat maximaal acht jaar kan zijn, proportioneel.
4.15.
Het voorgaande houdt in dat het Waarborgfonds zich bij het registeren van de persoonsgegeven van [eiser 1] heeft gehouden aan de voorwaarden die volgen uit artikel 5.2.1. PIFI. De vordering van [eiser 1] om het Waarborgfonds te veroordelen zijn gegevens te (doen) verwijderen en verwijderd te houden uit de registers waarin deze zijn opgenomen, wordt daarom afgewezen.
De proceskosten en wettelijke rente
4.16.
[eiser 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De kantonrechter heeft een proceskostenveroordeling in het incident uitgesproken. De proceskosten van het Waarborgfonds in de hoofdzaak worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten [2] × tarief II van € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.120,00
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser 1] af;
5.2.
veroordeelt [eiser 1] in de proceskosten van € 2.120,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [eiser 1] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling en de verschuldigde wettelijke rente uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Kelkensberg en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.
3425

Voetnoten

1.Citaten in dit vonnis zijn inclusief, taal-, spel- en tikfouten.
2.1 punt voor de conclusie van antwoord en 1 punt voor de conclusie van dupliek.