In deze zaak heeft verzoekster, een asielzoeker, een aanvraag ingediend voor de afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 30 januari 2025 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 mei 2025 behandeld, samen met een andere zaak (NL25.8984). Tijdens de zitting waren verzoekster, haar gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig, evenals een tolk.
De voorzieningenrechter heeft op dezelfde dag uitspraak gedaan in de bodemzaak (NL25.8984) en geconcludeerd dat een voorlopige voorziening niet meer nodig is, omdat de uitspraak in de bodemzaak al is gedaan. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Desondanks heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt, vastgesteld op € 907,-. Deze kosten zijn berekend op basis van het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1. De uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk en is openbaar gemaakt, waarbij tegen deze uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.