3.4.Bewijsoverwegingen
Het gebruik van de verklaring van [de benadeelde] voor het bewijs
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de verklaring van [de benadeelde] moet worden uitgesloten van het bewijs.
Als de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, moet de rechtbank volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, als zij de door de getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wil gebruiken, beoordelen of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd.
Toetsende aan het hierboven weergegeven beoordelingskader stelt de rechtbank het volgende vast.
[de benadeelde] heeft op 22 april 2022 een verklaring afgelegd bij de politie. Kort samengevat heeft [de benadeelde] verklaard achter de aangifte van [aangever] (hierna: [aangever] ) te staan, welke aangifte namens [de benadeelde] is gedaan op 23 maart 2022. Verder heeft [de benadeelde] een aanvullende verklaring afgelegd. Op 8 oktober 2022 is [de benadeelde] overleden. Hierdoor bestond naar het oordeel van de rechtbank een gegronde reden voor het ontbreken van de mogelijkheid voor de verdediging om het ondervragingsrecht uit te oefenen.
De rechtbank stelt verderop in het vonnis vast dat het dossier naast de verklaring van [de benadeelde] belangrijke ondersteunende bewijsmiddelen bevat, waaronder de bankgegevens. Reeds in die bewijsvoering liggen compenserende factoren besloten, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid doordat zij steun geven aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [de benadeelde] . Er is ook sprake geweest van andere compenserende factoren. De verdediging heeft de gelegenheid gehad om andere getuigen te horen. Ter terechtzitting van 23 november 2023 is het verzoek van de verdediging om de gezamenlijke vriend van de verdachte en [de benadeelde] , [naam 1] , te horen toegewezen, teneinde hem te bevragen over de schenkingen, giften en de band die partijen hadden. Volgens de verdediging was [naam 1] de enige persoon die wist hoe partijen met elkaar omgingen. Op 27 december 2023 is [naam 1] als getuige door de politie gehoord in het bijzijn van de advocaat van de verdachte. Verder bestond voor de verdediging de mogelijkheid om familieleden te horen, waaronder de in het dossier genoemde mevrouw [naam 2] en de heer [naam 3] (die aangifte heeft gedaan namens [de benadeelde] ). Hiervan heeft de verdediging geen gebruik gemaakt. Hiermee had de verdachte zich effectief kunnen verdedigen ten aanzien van een deel van de geldstroom en de (indirecte) verklaring van [de benadeelde] in de aangifte. Daarbij komt dat de verdachte ter terechtzitting één en ander nader had kunnen toelichten en onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten. Hij is immers niet ter terechtzitting aanwezig geweest. Daarnaast merkt de rechtbank op dat de verklaring van [de benadeelde] , hoewel deze deels belastend is voor de verdachte, ook ontlastende onderdelen bevat, omdat uit de verklaring van [de benadeelde] volgt dat er toestemming bestond voor het gebruik van de pinpas om betalingen te doen ten behoeve van de verdachte.
De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat, ondanks dat de verdediging [de benadeelde] niet als getuige heeft kunnen ondervragen, de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de verklaring van [de benadeelde] uit te sluiten van het bewijs.
Vaststelling van de feiten
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. In de periode van 1 januari 2018 tot 30 november 2021 had de verdachte van [de benadeelde] toegang gekregen tot haar internetbankieren en tevens de toestemming van [de benadeelde] om haar pinpas te gebruiken voor het regelen van haar financiën. De verdachte was de enige die de financiën voor de destijds (2018) eenentachtigjarige [de benadeelde] regelde. [de benadeelde] stond toe dat de verdachte, als hij boodschappen voor haar deed, ook haar pinpas gebruikte voor het afrekenen van boodschappen voor zichzelf. Tot slot heeft de verdachte, met medeweten van [de benadeelde] , een aantal cadeaus voor hemzelf betaald van het geld van [de benadeelde] .
Uit de bankafschriften van [de benadeelde] volgt dat in voornoemde periode, middels 60 betalingen, een bedrag van € 66.851,- van de Rabobank-rekening van [de benadeelde] naar de bankrekening van de verdachte is overgemaakt. Een bedrag van € 107,70 is teruggestort. Van de ING-rekening werd in diezelfde periode, middels 407 betalingen, een bedrag van € 59.259,64 naar de bankrekening van de verdachte overgemaakt. Van de bankrekening van de verdachte werd € 12.658,12 naar de ING-rekening van [de benadeelde] teruggeboekt. In voornoemde periode heeft de verdachte dus een totaalbedrag van € 126.110,64 van de bankrekeningen van [de benadeelde] overgemaakt op zijn bankrekening en een totaalbedrag van € 12.765,82 teruggestort naar de bankrekeningen van [de benadeelde] .
Verklaring verdachte over de stortingen naar zijn privé-rekening
De verdachte heeft verklaard dat hij alle betaalbewegingen naar zijn privérekening met toestemming van [de benadeelde] heeft gedaan en dat diverse cadeaus zijn aangeschaft voor hemzelf. Ook zijn met medeweten van [de benadeelde] de kosten van een reis naar Thailand voor hem en een vriend betaald. [de benadeelde] wilde volgens de verdachte hem soms belonen voor wat hij allemaal deed.
Diefstal met een valse sleutel
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of sprake is geweest van diefstal met een valse sleutel op basis van de geldbedragen die van de bankrekeningen van [de benadeelde] op de privé-rekening van de verdachte zijn gestort.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte meer geld van [de benadeelde] heeft toegeëigend dan waar hij toestemming voor had gekregen. Dat blijkt uit de verklaring van [de benadeelde] , die stelt dat de verdachte wel heel veel geld heeft gepakt.
Vast staat dat de pinpas van [de benadeelde] gebruikt mocht worden voor de boodschappen van de verdachte. Ook valt uit de bankafschriften van [de benadeelde] op te maken dat relatief grote geldbedragen zijn betaald aan winkels (Vodafone, MediaMarkt en de scooterwinkel), welke bedragen mogelijk te herleiden zijn tot cadeaus voor de verdachte. Verder is een bedrag betaald voor een vakantie van een vriend van de verdachte. Eén en ander geeft echter geen verklaring voor het totaalbedrag dat de verdachte van de bankrekeningen van [de benadeelde] op zijn bankrekening heeft gestort, welk totaalbedrag het teruggestorte bedrag met € 113.344,82 overstijgt. De rechtbank constateert daarbij ook dat de toestemming van [de benadeelde] zich niet uitstrekte tot directe overboekingen van geldbedragen van de bankrekeningen van [de benadeelde] naar de bankrekening van de verdachte.
De verklaringen die de verdachte verder ter rechtvaardiging van de overboekingen heeft aangedragen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Zo is niet aannemelijk dat [de benadeelde] zodanig veel geld (aan onder andere boodschappen) zou uitgeven in een tijdsbestek van ruim drie jaar dat de verdachte nog het bedrag van € 113.344,82 te verrekenen zou hebben. Alleen al in de maand november 2018 heeft de verdachte van de Rabobank-rekening € 18.950,- naar zijn rekening overgemaakt en van de ING-rekening in die maand nog eens € 4.400,-.Een dergelijk uitgavepatroon past niet bij een kwetsbare vrouw op leeftijd, laat staan dat dit bedrag betrekking zou hebben op terugbetaling van boodschappen. De verdachte heeft verder niet toegelicht welke bedragen hij exact te verrekenen had. Tot slot zijn er in het dossier geen aanknopingspunten die de verklaringen van de verdachte over de verrekenposten ondersteunen.
Hoewel de verdachte in beginsel dus gerechtigd was om de pinpas van [de benadeelde] ten behoeve van zichzelf te gebruiken en toegang had tot haar internetbankieren, is de rechtbank van oordeel dat dit niet onbeperkt gold en met name niet voor bedragen die zijn overgeboekt van de bankrekeningen van [de benadeelde] naar de bankrekening van de verdachte. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank onbevoegd gebruik gemaakt van de pinpas en van het internetbankieren van [de benadeelde] . Dit moet voor de verdachte ook duidelijk zijn geweest. Het onbevoegd gebruiken van een sleutel (waartoe ook pinpassen met pincodes of inlog-gegevens van internetbankieren worden gerekend), maakt deze vals.
De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank de geldbedragen vanaf het moment van de overboekingen naar zijn privébankrekening zonder enige grondslag onder zich gehad en dus reeds bij ten tijde van het overboeken het oogmerk gehad om de gelden wederrechtelijk toe te eigenen, waardoor sprake is van diefstal. Voor een bewezenverklaring van diefstal is het niet vereist dat een gestolen bedrag kan worden vastgesteld. Het is voldoende om te constateren dat verdachte na de overboekingen beschikkingsmacht had over het geld en dat hij dit geld in elk geval deels voor eigen doeleinden heeft aangewend.
Conclusie
Het vorenstaande brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd, zoals onder 3.5. bewezen is verklaard.
Vrijspraak
Nu de verdachte het geldbedrag dat is gestolen nimmer rechtmatig onder zich heeft gehad, kan er geen sprake zijn van verduistering en zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.