ECLI:NL:RBDHA:2025:13137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
09/003940-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doden van een kat en bedreiging van de moeder met verkrachting en zware mishandeling

Op 18 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 januari 2025 in 's-Gravenhage een kat heeft gedood en zijn moeder heeft bedreigd. De verdachte, geboren in 1988 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het doden van de kat door deze meerdere keren tegen de grond en muren te slaan, en van bedreiging met verkrachting en zware mishandeling. Tijdens de zitting op 4 juli 2025 heeft de officier van justitie, mr. R. Schiphuis, gepleit voor bewezenverklaring van de tenlastelegging. De verdachte heeft de dood van de kat bekend, maar heeft zich met betrekking tot de bedreiging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vindt in ander bewijs, waaronder foto’s van de plaats delict en de verklaring van de verdachte zelf. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en heeft hem veroordeeld tot 195 dagen gevangenisstraf, met aftrek van de tijd in voorarrest, en TBS met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het hoge recidiverisico. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, wat zijn gedragingen beïnvloedde. De maatregel van TBS met dwangverpleging is opgelegd om de veiligheid van de samenleving te waarborgen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/003940-25
Datum uitspraak: 18 juli 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 4 juli 2025 .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Schiphuis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. J.N. Vanhoutte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 5 januari 2025, te 's-Gravenhage, een bij algemene maatregel
van bestuur aangewezen diersoort, te weten een kat, heeft gedood, te weten door de kat meerdere keren tegen de grond en/of de muur en/of de deur te slaan, terwijl er geen sprake was van bedrijfsmatige productie van dierlijke producten of in, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen;
2
hij op of omstreeks 5 januari 2025 te ’s-Gravenhage, [aangeefster] heeft bedreigd met verkrachting en/of met feitelijke aanranding van de eerbaarheid en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangeefster] dreigend de woorden toe te voegen "godzijdank voor jou dat die deur daar zit, anders had ik die poes in jou gestopt", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Opgave van bewijsmiddelen feit 1
De rechtbank zal voor feit 1 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2025005005, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen, opgemaakt op 6 januari 2025 (doorgenummerd pagina 1 t/m 55), hierna ‘Dossier I’, en van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2025006697, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen, opgemaakt op 21 januari 2025 (doorgenummerd pagina 1 t/m 55), hierna ‘Dossier II’.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 4 juli 2025;
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [aangeefster] , opgemaakt op
5 januari 2025 (Dossier I, p. 5 - 7);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 januari 2025 (Dossier I, p. 9 - 10);
4. Het deskundigenverslag, te weten het forensisch rapport van Stichting Forensisch Dierenonderzoek, op 17 januari 2025 opgemaakt en ondertekend door
drs. M. Verkerk MSc, veterinair forensisch arts (Dossier II, p. 40 - 55).
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen feit 2
De rechtbank heeft hierna voor feit 2 opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2025005005, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen, opgemaakt op 6 januari 2025 (doorgenummerd pagina 1 t/m 55), hierna ‘Dossier I’, en van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2025006697, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen, opgemaakt op 21 januari 2025 (doorgenummerd pagina 1 t/m 55), hierna ‘Dossier II’.
1. Het proces-verbaal van aangifte door [aangeefster] , opgemaakt op 7 januari 2025, voor zover inhoudende (Dossier II, p. 5 - 6):
Op 5 januari 2025 rond 17.30 uur ging ik naar mijn slaapkamer. Mijn zoon [verdachte] was toen in zijn eigen slaapkamer. Ik heb mijn kamerdeur op slot gedaan en ik hoorde de poes van [verdachte] krijsen. [verdachte] heeft zijn poes altijd bij zich. Toen ik de poes niet meer hoorde krijsen, hoorde ik gebonk tegen mijn deur. Dit hoorde ik regelmatig. Ik deed de deur open en ik zag dat de poes voor mijn deur op de grond lag. Ik zag dat de poes dood was en bloed op zich had. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij de poes op mijn deurklink gelegd had. Ik heb de deur weer dicht en op slot gedaan. Ik hoorde [verdachte] schelden en ik hoorde hem zeggen: 'godzijdank voor jou dat die deur daar zit, anders had ik die poes in jou gestopt.'
2. Het proces-verbaal van bevindingen, met bijbehorende fotobijlagen, opgemaakt op 6 januari 2025, voor zover inhoudende (Dossier I, p. 20 - 27):
Op 5 januari 2025 werden wij gestuurd naar de [adres] te [plaats 2] . Ik liep omhoog. De laatste deur zat op slot. Deze deur en de muren er omheen zaten onder het bloed. Ik verbalisant, heb foto's gemaakt van het bloedpatroon bij deze deur. Het leek erop alsof iemand had geprobeerd om in die kamer te komen omdat het bloed gecentreerd was bij de kant waar de deur open gaat. Ik zag bloedspetters tot aan het plafond. Ik vroeg [verdachte] welke kamer dat was en ik hoorde hem de kamerindeling uitleggen en daarbij vertelde hij dat de deur vol met bloedspetters de kamer van zijn moeder betrof.
3.5.
Bewijsoverweging feit 2
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in ander bewijs. Op de foto’s op p. 26 van het dossier is te zien dat de deur van de slaapkamer waarin aangeefster zich had opgesloten onder het bloed zit. Deze foto’s passen goed bij de verklaring van aangeefster dat de bebloede dode poes voor haar deur op de grond lag en dat zij de verdachte hoorde zeggen dat hij de poes op haar deurklink gelegd had. Dit sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat de verdachte tegen aangeefster heeft gezegd “godzijdank voor jou dat die deur daar zit, anders had ik die poes in jou gestopt” en dat deze woorden bij aangeefster de redelijke vrees hebben opgewekt dat zij het slachtoffer zou worden van verkrachting en zware mishandeling.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit aldus wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 5 januari 2025 te 's-Gravenhage een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen diersoort, te weten een kat, heeft gedood, door de kat meerdere keren tegen de grond en/of de muur en/of de deur te slaan, terwijl er geen sprake was van bedrijfsmatige productie van dierlijke producten of in, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen;
2
hij op 5 januari 2025 te ’s-Gravenhage [aangeefster] heeft bedreigd met verkrachting en met zware mishandeling, door die [aangeefster] dreigend de woorden toe te voegen "godzijdank voor jou dat die deur daar zit, anders had ik die poes in jou gestopt".

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 192 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat aan hem daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging ongemaximeerd wordt opgelegd. De officier van justitie heeft bij de geëiste gevangenisstraf toegelicht dat het de bedoeling is dat de gevangenisstraf gelijk is aan de door de verdachte reeds ondergane voorlopige hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat TBS met dwangverpleging niet aan de orde kan en mag zijn. De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte ‘kaal’ af te straffen en een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Oplegging van na te melden straf en maatregel is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft een kat, een weerloos huisdier waarvoor hij de zorg droeg, gedood terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. Kennelijk is er voor de verdachte geen remming om een dier op wrede wijze dood te slaan, indien hij onder invloed van alcohol is en zonder aanwijsbare reden boos is of hevige emoties ervaart. Gelet op het ontbreken van een aanleiding voor het doodmaken van de kat, acht de rechtbank de handelwijze van de verdachte zorgelijk.
De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn moeder. Hij heeft haar, kort nadat hij daar zijn kat had gedood, in haar woning bedreigd met verkrachting en zware mishandeling. De verdachte heeft haar daardoor schrik en angst aangejaagd. De rechtbank neemt de verdachte dit huiselijk geweld kwalijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, onder meer wegens geweldsdelicten en bedreiging.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro-Justitiarapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), opgemaakt door [naam 1] , psychiater, op 7 mei 2025 en [naam 2] , klinisch psycholoog op 13 mei 2025.
De psychiater concludeert dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een stoornis in het gebruik van alcohol. Tevens is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, waarbij sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis en ten minste trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hier was ook sprake van tijdens het begaan van de ten laste gelegde feiten en dit beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte.
De psychiater adviseert het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen aan de verdachte.
De psycholoog heeft grotendeels gelijkluidend aan de psychiater gerapporteerd. Ten aanzien van de diagnose heeft de psycholoog daarnaast geconcludeerd dat sprake is van een ernstige persoonlijkheidsstoornis in de vorm van een Borderline Persoonlijkheidsstoornis (BPS), bij een matige tot ernstige stoornis in het alcoholgebruik en acculturatieproblematiek en dat verder sprake is van anti sociale persoonlijkheidstrekken. De psycholoog adviseert ook het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen aan de verdachte.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de psychiater en de psycholoog over de mate van toerekening voldoende worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt deze conclusies dan ook over en maakt deze tot de hare. Dit betekent dat de rechtbank de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte zal toerekenen.
Straf
Gezien de aard en de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Alles afwegende acht de rechtbank een straf gelijk aan het voorarrest, zoals door de officier van justitie beoogd, passend en geboden.
Maatregel
Het risico op herhaling van gewelddadig gedrag wordt door de psychiater als hoog ingeschat. Het is gebleken dat de verdachte zich tot op heden nooit langdurig heeft geconformeerd aan begeleiding en behandeling. Een hoog beveiligingsniveau wordt noodzakelijk geacht in verband met dit probleem van moeizame conformatie. De psychiater adviseert een behandeling binnen het kader van de TBS op te leggen. Vanuit gedragskundig oogpunt wordt een TBS met voorwaarden het meest van toepassing geacht, maar als dat vanwege de verblijfsstatus van de verdachte niet mogelijk wordt geacht, adviseert de psychiater een TBS met dwangverpleging op te leggen. Ook de psycholoog schat het recidiverisico in als hoog. Daarbij merkt de psycholoog op dat er de laatste jaren vanuit wetenschappelijk onderzoek meer bekend is over de relatie tussen dierenmishandeling en het risico op geweldpleging in zijn algemeenheid. Dit verband tussen dierenmishandeling en geweld tegen mensen is al decennialang bekend bij gedragsdeskundigen, vooral in relatie tot de ontwikkeling van psychopathie. Uit recent internationaal onderzoek blijkt dat maar liefst 70 procent van de daders van geweldsmisdrijven begon met het mishandelen van dieren. Het risico op een herhaling van gewelddadig gedrag in zijn algemeenheid moet daarom als hoog worden ingeschat. De psycholoog adviseert de maatregel TBS met dwangverpleging op te leggen.
Naast voornoemde rapporten van de psychiater en psycholoog heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 27 juni 2025, opgemaakt door [naam 3] , reclasseringswerker. De reclassering adviseert om de verdachte geen straf met bijzondere voorwaarden en ook geen TBS met voorwaarden op te leggen. Gezien het feit dat het de verdachte ontbreekt aan een verblijfsvergunning kan hij geen aanspraak maken op sociale voorzieningen en kan hij niet resocialiseren in de Nederlandse maatschappij. Het risico op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden wordt door de reclassering ingeschat als hoog. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte aan hem op te leggen de maatregel van TBS met dwangverpleging, waarbij de verdachte geplaatst kan worden in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een TBS-maatregel is voldaan. Onder 1 is sprake van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en onder 2 van een bedreiging, een misdrijf zoals omschreven in artikel 37a lid 1 onder 2 van het Wetboek van Strafrecht. Ten tijde van het begaan van de feiten was er bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Daarnaast is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een hoog recidiverisico. De rechtbank ontleent de inschatting van dat risico aan de inhoud van voornoemde rapportages en het reclasseringsrapport. Naar het oordeel van de rechtbank is de problematiek van de verdachte en het daaruit voortvloeiende herhalingsgevaar zodanig, dat het niet verantwoord is om hem onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. De bescherming van de veiligheid van de samenleving noodzaakt daarom tot het opleggen van de maatregel van TBS met dwangverpleging.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het verleden van de verdachte, waarin hij zich niet aan bijzondere voorwaarden en afspraken heeft gehouden en zich nooit langdurig heeft geconformeerd aan behandeling van zijn problematische alcoholgebruik, en het ontbreken van een verblijfsvergunning, geen ruimte laten voor een andere conclusie dan dat oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk is. Uit de rapporten van de psychiater en de reclassering komt naar voren dat de verdachte niet in staat wordt geacht zich gedurende een langere periode aan een behandeling te conformeren. Naar het oordeel van de rechtbank resteert dan slechts TBS met dwangverpleging.
De rechtbank realiseert zich dat de relatieve ernst van de strafbare feiten wellicht aanleiding zou kunnen geven voor de gedachte dat deze maatregel een brug te ver is, zoals door de raadsvrouw is betoogd. De rechtbank stelt echter, mede naar aanleiding van de uitgebrachte adviezen en gezien het hoge recidiverisico, samen met het gegeven dat de verdachte geen verblijfsvergunning heeft, vast dat er geen alternatieven zijn om de verdachte te behandelen teneinde het recidivegevaar terug te dringen en dat een lichter, of een vrijwillig kader onvoldoende waarborgen bieden. Tegen die achtergrond wordt, naar het oordeel van de rechtbank, voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Duur maatregel
Op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht mag de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren niet te boven gaan, tenzij de TBS is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank overweegt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging. Dit levert een handelen op van de verdachte dat gericht is tegen of gevaar oplevert voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De rechtbank overweegt hierbij dat dat de bedreiging zoals bewezenverklaard onder 2 werd versterkt doordat de verdachte kort daarvoor zijn kat had gedood, zoals is bewezenverklaard onder 1. De deskundigen schatten daarom het risico op herhaling van gewelddadig gedrag in zijn algemeenheid hoog in. Ten slotte volgt uit het strafblad van de verdachte dat hij is veroordeeld voor geweldsdelicten, waarbij het geweld destijds was gericht tegen mensen. Aan voornoemd criterium is derhalve voldaan en de totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaren te boven gaan. De rechtbank zal de maatregel – zoals door de officier van justitie is gevorderd – ongemaximeerd aan de verdachte opleggen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 37 a, 37b, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2.10
-en 8.12 van de Wet Dieren.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6. bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.10, eerste lid, van de
Wet dieren;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met verkrachting en zware mishandeling;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
195(
HONDERDVIJFENNEGENTIG)
DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
terbeschikkingstellingvan de verdachte en
beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
mr. A.J. Nederhoed, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2025.