In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De eiser, die op 25 april 2025 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie voldoende inspanningen heeft geleverd om de uitzetting van de eiser te realiseren, waaronder het aanvragen van een laissez passer bij de Nigeriaanse autoriteiten. De eiser heeft echter geweigerd om mee te werken aan zijn uitzetting, onder andere door niet te verschijnen op een geplande presentatie bij de autoriteiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister in de gelegenheid moet worden gesteld om het traject bij de Nigeriaanse autoriteiten af te wachten, aangezien er geen aanwijzingen zijn dat de autoriteiten geen laissez passer zullen afgeven. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde datum.