ECLI:NL:RBDHA:2025:13127

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
NL25.26599
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van Nigeriaanse eiser in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De eiser, die op 25 april 2025 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie voldoende inspanningen heeft geleverd om de uitzetting van de eiser te realiseren, waaronder het aanvragen van een laissez passer bij de Nigeriaanse autoriteiten. De eiser heeft echter geweigerd om mee te werken aan zijn uitzetting, onder andere door niet te verschijnen op een geplande presentatie bij de autoriteiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister in de gelegenheid moet worden gesteld om het traject bij de Nigeriaanse autoriteiten af te wachten, aangezien er geen aanwijzingen zijn dat de autoriteiten geen laissez passer zullen afgeven. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.26599
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. N. den Ouden),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

De minister heeft op 25 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1992.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 13 mei 2025 (in de zaak NL25.19456) volgt dat de maatregel
van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Over hetgeen eiser heeft aangevoerd overweegt de rechtbank als volgt.
Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste
5. Het onderzoek bij de Nigeriaanse autoriteiten loopt en de minister rappelleert regelmatig naar de stand van zaken met betrekking tot de afgifte van een laissez passer (lp) bij deze autoriteiten, laatstelijk op 12 juni 2025. Tevens stond op 5 juni 2025 een presentatie in persoon gepland bij de Nigeriaanse autoriteiten. Deze presentatie is niet doorgegaan omdat eiser heeft geweigerd te verschijnen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister in de gelegenheid dient te worden gesteld om het lp traject bij de Nigeriaanse autoriteiten af te wachten, te meer omdat niet gebleken is dat de Nigeriaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven geen lp te zullen vertrekken ten behoeve van eisers uitzetting. Daarnaast heeft de minister op 27 mei 2025 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Uit het verslag van dit vertrekgesprek blijkt dat eiser te kennen heeft gegeven niet mee te zullen werken aan zijn terugkeer naar Nigeria. De rechtbank overweegt dat op eiser de plicht rust om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen. Eiser moet ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verrichten om dergelijke gegevens te verkrijgen. Niet is gebleken dat eiser invulling heeft gegeven aan die medewerkingsplicht. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting is of dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. De beroepsgronden slagen daarom niet.

Lichter middel

6. Voor de beroepsgrond over het opleggen van een lichter middel verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 13 mei 2025 (in de zaak NL25.19456), overweging 16. In wat eiser nu aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Detentie(on)geschiktheid
Wat betreft eisers beroepsgrond dat hij door zijn medische klachten detentieongeschikt is verwijst de rechtbank eveneens naar haar vorige uitspraak van 13 mei 2025 (in de zaak NL25.19456), overweging 16. Daaraan voegt de rechtbank toe dat de enkele stelling van eiser dat zijn medische situatie maakt dat hij niet in bewaring kan blijven, onvoldoende is voor het oordeel dat hij detentieongeschikt is. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt weliswaar dat eiser medische klachten heeft, maar daaruit volgt ook dat eiser voor die klachten, zoals de minister in het verweerschrift heeft toegelicht, in het detentiecentrum wordt behandeld. Uit die gegevens blijkt niet dat de noodzakelijke medische behandeling in het detentiecentrum niet voldoet. Evenmin zijn voor zo'n oordeel andere concrete aanknopingspunten in het dossier aanwezig. Deze beroepsgrond slaagt daarom ook niet.
Ambtshalve toetsing
7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 juni 2025

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.