In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan een Tunesische eiseres was opgelegd. De minister van Asiel en Migratie had op 6 mei 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op 9 mei 2025 een aanvraag voor een laissez passer (lp) heeft ingediend bij de Tunesische autoriteiten, maar dat deze aanvraag aanvankelijk niet correct was ingevuld. Na correctie is de aanvraag op 15 mei 2025 verzonden. De rechtbank oordeelt dat het tijdsverloop tussen 9 en 15 mei 2025 niet betekent dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank benadrukt dat eiseres haar volledige en actieve medewerking aan het onderzoek moet verlenen, wat zij niet heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat er zicht op uitzetting naar Tunesië is en dat de minister voldoende voortvarend handelt. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van griffier N. Dayerizadeh.