ECLI:NL:RBDHA:2025:13104
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van vreemdeling en voortvarendheid van uitzettingshandelingen door de minister
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 juni 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de bewaring van een vreemdeling, eiser, die onder de maatregel van bewaring valt op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De minister van Asiel en Migratie had op 25 maart 2025 de maatregel van bewaring opgelegd, welke maatregel nog steeds van kracht is. De rechtbank had eerder de rechtmatigheid van deze maatregel getoetst en vastgesteld dat deze tot het sluiten van het onderzoek op 7 april 2025 rechtmatig was. De minister heeft de rechtbank op de hoogte gesteld van de voortduring van de maatregel en een voortgangsrapportage overgelegd, wat gelijkgesteld werd met een door eiser ingesteld beroep. Na schriftelijke uitwisseling van standpunten heeft de rechtbank het onderzoek op 20 juni 2025 gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de Marokkaanse autoriteiten in beginsel meewerken aan de verstrekking van een laissez passer voor eiser, en dat de aanvraag hiervoor nog in onderzoek is. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep van eiser ongegrond is. De rechtbank benadrukt dat de minister verplicht is om ten minste één uitzettingshandeling per maand te verrichten en dat het primair aan de minister is om te bepalen welke handelingen noodzakelijk zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat hij voldoende medewerking heeft verleend aan het verkrijgen van de benodigde documenten voor zijn uitzetting. De rechtbank wijst erop dat eiser niet in zijn belangen is geschaad door het ontbreken van het verslag van het vertrekgesprek, dat later alsnog is toegevoegd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.