ECLI:NL:RBDHA:2025:13101

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 5567
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting en weigering nultarief bij levering aan Duitse afnemer

In deze zaak is in geschil of de naheffingsaanslag omzetbelasting die aan eiseres is opgelegd terecht is. Eiseres, die een groothandel in sierraden exploiteerde, heeft drie auto’s geleverd aan een Duitse afnemer, [bedrijfsnaam 2] GmbH, en heeft hiervoor het nultarief voor de omzetbelasting toegepast. De rechtbank oordeelt dat de toepassing van het nultarief door verweerder terecht is geweigerd. De rechtbank stelt vast dat eiseres wist of had moeten weten dat er sprake was van btw-fraude in de handelsketen, gezien de gebrekkige administratie en de onvolledige CMR-vrachtbrieven. Eiseres heeft niet tijdig haar aangifte omzetbelasting ingediend en er zijn geen contracten of andere bewijsstukken die de levering aan [bedrijfsnaam 2] GmbH onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 24/5567

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: A. Fruijter),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 1.419 opgelegd. Hierbij is € 153 belastingrente aan eiseres in rekening gebracht. Eiseres heeft daartegen een bezwaarschrift ingediend.
Bij uitspraak op bezwaar van 3 mei 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2025.
Eiseres is verschenen samen met haar partner, [naam 1] , en haar gemachtigde. Namens verweerder zijn mr. A. Berkhuizen-Van Egmond, mr. N.D. de Boer en [naam 2] verschenen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres exploiteerde een groothandel in sierraden onder de naam [bedrijfsnaam 1] ( [bedrijfsnaam 1] ). [bedrijfsnaam 1] is op 14 oktober 2019 aan derden verkocht, inclusief de handelsnaam.
2. Eiseres heeft drie facturen uitgereikt, onder de handelsnaam van [bedrijfsnaam 1] , aan een Duitse afnemer, [bedrijfsnaam 2] GmbH ( [bedrijfsnaam 2] GmbH), voor de levering van drie auto’s. Deze facturen zijn gedateerd 30 oktober 2019, 5 november 2019 en 12 november 2019 en vermelden een verkoopprijs exclusief omzetbelasting van respectievelijk € 165.000, € 164.500 en € 164.500, totaal derhalve € 494.000. Eiseres heeft het nultarief voor de omzetbelasting toegepast op deze facturen.
3. Eiseres heeft de onder 2 vermelde auto’s ingekocht bij de Nederlandse leverancier [bedrijfsnaam 3] ( [bedrijfsnaam 3] ). Eigenaar van [bedrijfsnaam 3] is de partner van eiseres. Ter zake van de levering van deze drie auto’s is een bedrag van € 103.320 aan omzetbelasting in rekening gebracht aan eiseres.
4. Eiseres diende gedurende het belastingjaar 2019 kwartaalaangiften in voor de omzetbelasting. Voor het vierde kwartaal van 2019 heeft eiseres niet tijdig haar aangifte omzetbelasting (OB) ingediend. Evenmin heeft eiseres een opgave intracommunautaire prestaties (opgave ICP) ingediend. Op 27 augustus 2020 heeft eiseres alsnog haar aangifte OB over het vierde kwartaal 2019 ingediend. Ook heeft zij een opgave ICP gedaan. In deze aangifte OB heeft eiseres een bedrag van € 101.901 aan voorbelasting teruggevraagd en een bedrag van € 435 aan verschuldigde omzetbelasting aangegeven.
5. Verweerder heeft bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld. Daarbij is de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het belastingjaar 2019 en de aangiften omzetbelasting over het jaar 2019 onderzocht. Hiervan is op 1 december 2022 een rapport opgemaakt. In het rapport wordt door verweerder onder andere geconcludeerd dat het bedrag van € 103.320 aan teruggave van voorbelasting niet wordt verleend.
6. Naar aanleiding van het boekenonderzoek is met dagtekening 29 december 2022 aan eiseres een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019 naar een te betalen bedrag van € 1.419 aan omzetbelasting en een bedrag van € 153 aan te betalen belastingrente (de naheffingsaanslag). Het bedrag aan te betalen omzetbelasting is als volgt berekend:
In verzoek opgenomen een bedrag terug te vragen ad € 101.901 -/-
Correctie niet aannemelijk gemaakte 0% levering ad
€ 103.320 +
Af te dragen € 1.419

Geschil7. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of eiseres recht heeft op toepassing van het nultarief in verband met de levering van drie auto’s naar Duitsland.

8. Eiseres stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan haar is opgelegd. Zij heeft voldaan aan de materiële voorwaarden voor toepassing van het nultarief en heeft de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen. Verweerder slaagt volgens eiseres niet in zijn bewijslast om aan te tonen dat zij wist of had kunnen weten dat elders in de keten sprake was van fraude.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd. De toepassing van het nultarief is terecht geweigerd. Eiseres wist of had moeten weten dat haar handelingen onderdeel vormden van btw-fraude. Bovendien heeft eiseres niet voldaan aan alle materiële eisen voor toepassing van het nultarief.
Beoordeling van het geschil
10. Tussen partijen is niet in geschil dat [bedrijfsnaam 2] GmbH een zogenoemde ‘missing-trader’ is en er aldus sprake is van btw-fraude in de handelsketen. Voor de beantwoording van de vraag of eiseres het nultarief mocht toepassen op de leveringen aan [bedrijfsnaam 2] GmbH is van belang of zij wist of had moeten weten dat er sprake was van btw-fraude in de handelsketen. De bewijslast in deze rust op verweerder.
11. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat eiseres wist of had moeten weten dat sprake was van btw-fraude onder meer gewezen op de gebrekkige administratie van eiseres. Uit het boekenonderzoek volgt dat de administratie van eiseres geen contracten bevat met betrekking tot de levering van de auto’s aan [bedrijfsnaam 2] GmbH. Evenmin zijn er andere stukken in de administratie te vinden waaruit volgt dat eiseres contact heeft gehad met [bedrijfsnaam 2] GmbH zoals e-mails of andere correspondentie. Ook zijn er geen stukken aanwezig met betrekking tot de leveringsvoorwaarden zoals de afleveringsdatum, de wijze van vervoer of stukken met betrekking tot het model en de uitvoering van de auto’s. Ook zijn geen contactgegevens zoals het telefoonnummer of e-mailadres van [bedrijfsnaam 2] GmbH in de administratie van eiseres aangetroffen.
12. De auto’s zijn contant betaald. Deze contant ontvangen bedragen, van in totaal € 494.000, zijn op een op naam van [bedrijfsnaam 1] staande bankrekening gestort. Het adres op de bankafschriften is het oude adres van [bedrijfsnaam 1] , hetzelfde adres als het adres van [bedrijfsnaam 3] . Eiseres was tot deze rekening gemachtigd. Eiseres heeft dagafschriften overgelegd van de Rabobank waarop de stortingen zichtbaar zijn. Verweerder wijst erop dat er geen kwitanties van de ontvangen contante betalingen in de administratie aanwezig zijn en uit de dagafschriften van de Rabobank de identiteit en nationaliteit van de betaler niet afgeleid kan worden. Van deze contante betalingen zijn wel MOT meldingen gedaan.
13. Naast de overgelegde facturen zoals vermeld onder rechtsoverweging 2 heeft eiseres drie CMR vrachtbrieven overgelegd. Verweerder heeft naar deze niet volledig ingevulde CMR vrachtbrieven verwezen en daarover onder meer het volgende opgemerkt. In de CMR vrachtbrieven is [bedrijfsnaam 1] opgenomen als afzender. De CMR vrachtbrieven zijn door eiseres ondertekend. Eiseres heeft in bezwaar echter verklaard dat zij geen opdracht heeft gegeven voor het vervoer van de auto’s. Het vervoer zou in opdracht van [bedrijfsnaam 2] GmbH hebben plaatsgevonden. Als afleveradres staat op de CMR’s ‘Rijnsburg’ vermeld. Dit valt niet te verenigen met het standpunt van eiseres dat de auto’s naar Duitsland zijn vervoerd. Op de CMR’s is de naam van de transporteur niet ingevuld, wel staat in het vakje waar de handtekening en stempel van de transporteur behoren te staan de naam ‘AAA Classics Heemskerk’ vermeld. Een handtekening en bedrijfsstempel ontbreken.
14. Verweerder heeft verder verwezen naar het derdenonderzoek dat plaats heeft gevonden bij [bedrijfsnaam 3] als gevolg van een SCAC-verzoek uit 2018 van de Duitse Belastingdienst. Dit verzoek had betrekking op de leveringen van [bedrijfsnaam 3] aan [bedrijfsnaam 2] GmbH. Dit SCAC-verzoek is op 10 april 2019 beantwoord, nadat de Belastingdienst vóór die datum bij [bedrijfsnaam 3] een onderzoek heeft gedaan naar de leveringen van [bedrijfsnaam 3] aan [bedrijfsnaam 2] GmbH. Uit het feit dat er een derdenonderzoek werd ingesteld naar [bedrijfsnaam 2] GmbH, volgt dat er mogelijk onregelmatigheden in de keten plaatsvinden, aldus verweerder. Aangezien [bedrijfsnaam 3] een bedrijf is van de partner van eiseres, rekent verweerder deze kennis ook aan eiseres toe.
15. De rechtbank overweegt het volgende. In zijn algemeenheid heeft te gelden dat de handel in auto’s risico’s met zich meebrengt aangezien van algemene bekendheid is dat btw-fraude in de autohandel met enige regelmaat voorkomt. Eiseres had zich daarvan bewust moeten zijn en daarom extra zorgvuldig moeten handelen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij sinds 2016 een bedrijf heeft gehad in de autobranche en naar eigen zeggen over zeer veel ervaring beschikt in de autobranche. Eiseres heeft ten behoeve van de verkoop van de drie auto’s drie onjuiste facturen opgesteld. Zij heeft immers de facturen opgesteld op het briefpapier van haar op dat moment reeds verkochte bedrijf [bedrijfsnaam 1] en de auto’s verkocht onder de naam van [bedrijfsnaam 1] , terwijl onderneming, inclusief bedrijfsnaam, [bedrijfsnaam 1] op de verkoopdata van de auto’s reeds verkocht was aan een derde. Dit alleen al maakt dat eiseres niet heeft gehandeld als een zorgvuldig ondernemer. De door verweerder geschetste feiten, die door eiseres niet, althans onvoldoende zijn betwist, ten aanzien van de administratie van eiseres, de contante betalingen en de onvolledig en onjuist ingevulde CMR’s brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich dat eiseres wist of had moeten weten dat er sprake was van btw-fraude in de handelsketen. De toepassing van het nultarief is door verweerder terecht geweigerd. De naheffingsaanslag is terecht aan eiseres opgelegd.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, voorzitter, en mr. J.J. Arts en
mr. A.J. van Doesum, leden, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).