ECLI:NL:RBDHA:2025:13058

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
NL25.23346
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsdocument EU/EER

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 18 juli 2025, gaat het om een beroep dat eiser heeft ingediend tegen de Minister van Asiel en Migratie. Eiser had op 9 september 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER in verband met verblijf bij zijn minderjarig kind met de Nederlandse nationaliteit. De minister heeft echter niet tijdig beslist op deze aanvraag, wat aanleiding gaf tot het indienen van beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor de minister om te beslissen is verstreken en dat eiser de minister schriftelijk heeft verzocht om alsnog binnen twee weken te beslissen, wat niet is gebeurd. Hierdoor is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond verklaard.

De rechtbank legt de minister een beslistermijn van twee weken op om een besluit op de aanvraag bekend te maken. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, indien de minister niet binnen deze termijn beslist, er een dwangsom van € 100,- per dag moet worden betaald, met een maximum van € 15.000,-. Tevens is er een bestuurlijke dwangsom vastgesteld van € 1.442,-, omdat er meer dan 42 dagen zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. De minister is ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier F.Q. Peters, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23346

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.G. Brands),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de aanvraag van 9 september 2024 tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER in verband met verblijf bij minderjarig kind met de Nederlandse nationaliteit.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]
2. Eiser heeft gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiser hoeft dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
3. Voordat eiser een beroep kan indienen tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag, moet eiser schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat er binnen twee weken alsnog moet worden beslist (de ingebrekestelling). [2] Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan eiser beroep indienen.
4. De minister moet uiterlijk binnen zes maanden na het ontvangen van de aanvraag beslissen. [3] De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken. [4] Eiser heeft de minister, na het verstrijken van de termijn, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. Dat heeft de minister niet gedaan en eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. [5]
5. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
6. Als de minister niet op tijd heeft beslist, moet de rechtbank een termijn van twee weken opleggen. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen. [6] De rechtbank is niet van bijzondere omstandigheden gebleken. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
7. Eiser heeft gevraagd om een dwangsom op te leggen als de minister niet op tijd beslist. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen twee weken een besluit op de aanvraag neemt, de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. [7]
Is de minister een bestuurlijke dwangsom verschuldigd?
8. Als de minister niet binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog een besluit neemt, moet de minister een bestuurlijke dwangsom aan eiser betalen. Omdat vanaf dat moment meer dan 42 dagen zijn verstreken, stelt de rechtbank de dwangsom vast op
€ 1.442,-. [8] Dat is het maximale bedrag.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de minister binnen twee weken een besluit moet nemen op de aanvraag. Doet de minister dat niet, dan is zij aan eiser een dwangsom verschuldigd. De minister moet ook de maximale bestuurlijke dwangsom aan eiser betalen.
10. De minister moet de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [9]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen twee weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • stelt de hoogte van de door de minister aan eiser verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, aanhef en onder b, en artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.Artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.
5.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
6.Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
7.Artikel 8:55d. tweede lid, van de Awb.
8.Artikel 4:17 van de Awb.
9.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde/advocaat verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.