6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van drie hulpverleners van Fivoor, door hen filmpjes en WhatsApp-berichten toe te sturen waarin hij de bewezen verklaarde bedreigingen uitte. De bedreigingen hebben bij de aangevers gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. De rechtbank rekent dit de verdachte aan. Zorgverleners dienen hun werk onder veilige omstandigheden te kunnen doen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 17 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren twee keer eerder onherroepelijk is veroordeeld voor bedreiging.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van onder meer de volgende stukken:
- een Pro Justitia-rapport, op 11 maart 2025 opgesteld door drs. J.J. van der Weele, psycholoog;
- een Pro Justitia-rapport, op 21 maart 2025 opgesteld door B. van der Hoorn, psychiater;
- een reclasseringsrapport, op 10 april 2025 opgesteld door mw. [naam 2] , als reclasseringswerker werkzaam bij Leger des Heils Reclassering.
Van der Weele heeft in het rapport het volgende geconcludeerd en overwogen.
De verdachte is geboren met het syndroom van Silver-Russell, hetgeen heeft geleid tot achterblijvende lichaamsgroei en een verstandelijke beperking. De verstandelijke beperking speelt een belangrijke rol bij het gedrag van de verdachte in relatie tot het ten laste gelegde. De verdachte heeft in het verleden kennelijk geleerd om middels bepaalde verzinsels en/of dreigementen de door hem nagestreefde doelen dichterbij te brengen, maar is voor zover bekend niet bezig met het plannen van handelingen teneinde deze dreigementen daadwerkelijk ten uitvoer te brengen. Reden voor de rapporteur om tot een vermindering van de toerekenbaarheid te adviseren is vooral de verstandelijke beperking van de verdachte, waardoor hij onvoldoende kan reflecteren op de impact van zijn gedrag en hij de gevolgen hiervan (voor anderen, maar ook voor hemzelf) onvoldoende kan inschatten.
Idealiter zou de structuur van maatschappelijke ondersteuning vanuit het oogpunt van zorg
door een instelling die niet opereert binnen het justitiële kader met als vangnet een reclasseringstoezicht op afstand naar de mening van rapporteur het meest wenselijk zijn. Dit is echter niet de vorm waarbinnen toezicht van reclassering mogelijk is, zo blijkt uit het overleg met mevrouw [naam 2] . Er zal minimaal een meldplicht moeten zijn, die voor de verdachte alleen maar belastend is en de gevoelde dwang kan al snel weer zijn weerstand aanwakkeren. Instemmen met opgelegde voorwaarden (al dan niet binnen een TBS-kader) en zich hier gedurende langere tijd aan houden zal voor betrokkene mede door onvermogen een zware opgave zijn, waarbij het zeer de vraag is of dit eventuele recidive zal inperken of de kans daarop juist zal verhogen.
Het kader van TBS met dwangverpleging lijkt anderzijds niet proportioneel en kan niet worden gerechtvaardigd vanuit het gevaarscriterium, aangezien de inschatting is dat de verdachte zijn dreigementen niet wil en zal waarmaken. Daarbij komt dat de behandelbaarheid van de verdachte als gering moet worden beschouwd aangezien zijn beperkingen grotendeels structureel van aard zijn. Er resteert niet veel anders dan de verdachte af te straffen met een voorwaardelijk strafdeel als stok-achter-de-deur, met indien haalbaar de doorverwijzing naar een organisatie die gericht is op de maatschappelijke ondersteuning van mensen met een verstandelijke beperking.
Van der Hoorn heeft in het rapport het volgende geconcludeerd en overwogen.
In diagnostische zin is er bij de verdachte sprake van een syndromale genetische aandoening, die lichte zwakzinnigheid veroorzaakt, naast een autismespectrumstoornis. Daarnaast is er een stoornis in cannabisgebruik, in gedwongen remissie in detentie en een waanstoornis van het paranoïde type. Om het risico op recidive te verminderen, is in de afgelopen periode, voorafgaand aan de hem ten laste gelegde feiten, getracht de verdachte in te bedden in forensisch ambulante zorg, onder toezicht van de reclassering, onder de vlag van een zorgmachtiging. In het kader van deze ambulante behandeling werd druk op hem uitgeoefend zich te houden aan de voorwaarden en een langwerkend antipsychoticum te accepteren. De verdachte heeft het idee dat hij hierdoor wordt tegengewerkt. De verdachte heeft weinig remmend vermogen op zijn gedrag. De verdachte ziet het ontoelaatbare van zijn handelen, ook achteraf, nauwelijks in. Naar de mening van de onderzoeker heeft de
combinatie van psychopathologie het denken, voelen en handelen beïnvloed, waardoor de verdachte weinig remming had in zijn gedrag op het moment dat hij de bedreigingen uitte.
De onderzoeker adviseert de rechtbank dan ook de hem ten laste gelegde feiten, indien
bewezen, verminderd toe te rekenen op de drie puntsschaal, die thans gehanteerd wordt. Het risico op recidive van bedreigingen aan het adres van hulpverleners en toezichthouders
is reëel verhoogd, wanneer opnieuw getracht wordt hem in een gedwongen ambulante behandeling te vatten met een strafrechtelijk kader.
Als eerste valt het adviseren van een traject zonder behandeldruk te overwegen. Een traject,
waarbij hij niet verplicht wordt een behandeling te ondergaan en medicatie in te nemen. Door een deel van de hem opgelegde straf voorwaardelijk te maken, is er voor de verdachte toch een stok achter de deur niet te recidiveren. Op het voorwaardelijke deel voert de reclassering dan toch toezicht uit, die enkel wordt vormgegeven door een meldplicht, zodat het toezicht op zichzelf niet het risico op een bedreiging veroorzaakt.
Om het risico op recidive in de maatschappij vrijwel zeker te minimaliseren is het ook mogelijk voor een stevige behandel- en strafadvisering te kiezen. Bij deze aanpak wordt er gekozen voor een maximale behandelinterventie, die dan zeker klinisch moet aanvangen. Vanuit de kliniek kan betrokkene dan langzaam resocialiseren naar huis, met ambulante begeleiding van een forensische polikliniek en stevig toezicht van de reclassering. De onderzoeker is echter van mening dat een voorwaardelijke maatregel in een dergelijk traject bij de verdachte niet zal gaan werken. Dat verhoogt juist het risico op recidive. Zelfs als het gaat om de stevige strafrechtelijke maatregel van een TBS met voorwaarden. De kans is dan ook groot dat een dergelijk intensief klinisch behandeltraject moet worden vormgegeven binnen de kaders van een TBS met dwangverpleging. De onderzoeker vindt dit niet de meest voor de hand liggende mogelijkheid daar eerder al is genoemd dat de responsiviteit bij de verdachte uiterst laag is. Als laatste mogelijkheid resteert dan nog de mogelijkheid geen behandel- en strafadvies te geven. De verdachte zit dan zijn detentie uit conform de door de rechtbank opgelegde straf.
[naam 2] heeft in het rapport het volgende geconcludeerd en overwogen.
Ondanks het hoge recidiverisico en het feit dat de verdachte begeleiding en/of behandeling behoeft, komt de reclassering toch tot de conclusie dat zij op dit moment geen mogelijkheden zien om met interventies binnen een voorwaardelijk kader met bijzondere voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Ook de overweging van de Pro Justitia rapporteurs om een zogeheten ‘kale’ meldplicht op te leggen, acht de reclassering niet wenselijk, aangezien dit onvoldoende wordt geacht om op een verantwoorde manier het risicomanagement uit te voeren en de reclassering dan ook onvoldoende middelen heeft om in te grijpen, wanneer de verdachte ontregelt. Tevens zal dit naar verwachting op termijn ook het risico op recidive in de hand werken.
Ook acht de reclassering oplegging van TBS met voorwaarden niet haalbaar. Bij een TBS met voorwaarden dient er sprake te zijn van enig ziekte-inzicht en bereidheid tot behandeling en, indien nodig, medicatiegebruik. Bij de verdachte is hiervan geen sprake. Tevens zal het dwingende karakter het risico op recidive en hiermee ook het gevaar voor hulpverleners vergroten.
Bij een veroordeling tot TBS of (langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraf adviseert de reclassering een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM, artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht) op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de TBS of gevangenisstraf. De reclassering acht een oplegging van een maatregel GVM op zichzelf onvoldoende om tot de benodigde gedragsverandering te kunnen komen. De GVM biedt (in het huidige stadium) géén garantie voor gedragsverandering.
De op te leggen straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Alles afwegend en in aanmerking genomen dat de verdachte reeds tweemaal eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank in de bovengenoemde rapportages geen aanleiding. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis in de raadkamer al opgeheven. Daarover hoeft de rechtbank dus niet meer te beslissen.
Geen oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging of TBS met voorwaarden
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapportages van de deskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van het gedragskundig onderzoek worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies uit de rapporten over en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging of TBS met voorwaarden niet geïndiceerd is. De rechtbank zal derhalve geen TBS-maatregel met dwangverpleging of TBS met voorwaarden aan de verdachte opleggen.
Maatregel 38v van het Wetboek van Strafrecht
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel in de zin van artikel 38v Sr opgelegd, strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren, inhoudende een contactverbod met [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] , alsmede een locatieverbod voor het pand van Fivoor gelegen aan de [adres 2] , [postcode 2] [plaats 2] . Het contactverbod ziet op iedere vorm van contact, direct of indirect, en dus ook op social media en vergelijkbare platforms, doch met uitzondering van momenten waarop de verdachte een schriftelijke afspraak heeft om langs te komen bij Fivoor in de eventuele situatie dat begeleiding door Fivoor op een later moment (weer) opstart.
De rechtbank zal de vervangende hechtenis van één week bepalen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.