In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De eiser, een man van Ghanese nationaliteit, had tegen het besluit van 9 april 2025 beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat de maatregel onrechtmatig was omdat deze te laat was omgezet naar de juiste grondslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel pas op 9 april 2025 had gewijzigd, terwijl de asielaanvraag van de eiser op 28 maart 2025 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het beroep zich richtte op de huidige maatregel en niet op de eerdere, waardoor de vraag of de eerdere maatregel onrechtmatig was niet kon worden beoordeeld.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister niet had hoeven volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 mei 2025.