ECLI:NL:RBDHA:2025:12875

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
NL25.880
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van eiser uit Kameroen, onvoldoende gemotiveerd standpunt minister over medisch advies

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 4 juni 2025, wordt de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser, een Kameroense nationaliteit, behandeld. Eiser had op 28 september 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister op 2 januari 2025 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding was om een medisch advies op te vragen, ondanks de trauma's die eiser heeft ervaren door zijn verleden in Kameroen. Eiser had eerder asiel gekregen, maar zijn vergunning was in 2012 ingetrokken. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen en vernietigt het bestreden besluit. De minister wordt opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.814,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.880
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. I.A.G. Lodders).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw1. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag niet in stand kan blijven. De minister heeft namelijk in de verklaringen van eiser tijdens het gehoor ten onrechte geen aanleiding gezien om alsnog een medisch advies te vragen. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 28 september 2023 een opvolgende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt dat hij de Kameroense nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1968. De minister heeft met het bestreden besluit van 2 januari 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep2, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, P. Oronsaye als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Eerdere en huidige asielaanvraag en asielrelaas
3. Op 5 februari 2004 heeft eiser zijn eerste asielaanvraag ingediend. Aan die aanvraag heeft hij - kort gezegd - het volgende ten grondslag gelegd. Zijn vader was hoofd ( [naam] ) van de Bamungo Traditional Council. Toen zijn vader overleed, werd eiser gedwongen om de rol van zijn vader over te nemen. Eiser wilde dit niet. Vervolgens hebben leden van de Council via voodoopraktijken de dochter van eiser vermoord. Ook is eiser mishandeld, is zijn huis in brand gestoken en is hij bedreigd met de dood. Naar aanleiding van deze gebeurtenissen is eiser gevlucht uit Kameroen. In het besluit van 29 maart 2005 is aan eiser een verblijfsvergunning asiel verleend.
3.1.
De verblijfsvergunning asiel van eiser is in 2012 ingetrokken in verband met openbare orde aspecten. Ook is toen aan eiser een zwaar inreisverbod opgelegd. Nadat dit inreisverbod op 24 augustus 2023 is opgeheven, heeft eiser opnieuw een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Dat is de aanvraag die in de huidige procedure voorligt. Aan deze opvolgende aanvraag legt eiser dezelfde problemen ten grondslag als die hij aan zijn eerste asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen in Kameroen.
4.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat deze asielmotieven geloofwaardig zijn. Eiser heeft echter volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat hij op grond van de geloofwaardig geachte gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden voor zijn vertrek uit Kameroen, nu - zo’n twintig jaar later - nog steeds een reëel risico loopt op ernstige schade. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag op 19 november 2024 heeft eiser volgens de minister onvoldoende inspanningen geleverd om zijn asielaanvraag te onderbouwen. Eiser is ruimschoots in de gelegenheid gesteld om te antwoorden op inhoudelijke vragen maar heeft dit niet gedaan, ondanks dat hij meermaals expliciet op het belang daarvan is gewezen. Verder blijkt uit algemene informatie dat de Bamungo Traditional Council al zeker sinds 2005 een nieuwe leider heeft. Ook daarom valt niet in te zien dat eiser bij terugkeer naar Kameroen er nog steeds voor te vrezen heeft dat hij zijn vader moet opvolgen. De minister heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook heeft de minister een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
De beroepsgronden van eiser en het oordeel van de rechtbank daarover
5. Eiser voert ten eerste aan dat hij tijdens het gehoor op sommige punten niet in staat was om te verklaren omdat hij getraumatiseerd is vanwege de gebeurtenissen in Kameroen. Hij had hierover zo’n 20 jaar niet meer gesproken en klapte dicht. De minister heeft hierin ten onrechte geen aanleiding gezien om een medisch advies te vragen.
6. De rechtbank stelt vast dat de minister bij opvolgende asielaanvragen niet standaard een medisch advies aanbiedt. De Afdeling3 heeft in haar uitspraak van 7 juni 20224 geoordeeld dat de minister hiertoe op grond van artikel 24 van de Procedurerichtlijn5 of artikel 3.108b van het Vb6 ook niet verplicht is. Dit neemt niet weg dat de minister op grond van deze bepalingen wel verplicht is om gedurende de behandeling van de asielaanvraag steeds te beoordelen of de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen nodig heeft. Als informatie over de vreemdeling, of het gedrag of de uitlatingen van de vreemdeling voorafgaand of tijdens het gehoor daar aanleiding toe geven, moet in het voorliggende geval alsnog om een medisch advies worden gevraagd. Verder staat in Werkinstructie 2024/9 inzake medische problematiek en horen en beslissen in de asielprocedure onder meer dat uit de door de vreemdeling overgelegde medische verklaringen
ofeigen waarneming van de IND-medewerker of die van anderen kan blijken dat sprake is van medische problemen bij de vreemdeling. Voor de beantwoording van de vraag of een gehoor op zorgvuldige wijze kan plaatsvinden bij vreemdelingen met medische problemen, zijn medische verklaringen volgens deze werkinstructie dus niet vereist.
7. De minister heeft het standpunt ingenomen dat er geen aanleiding bestond om alsnog een medisch advies te vragen om de volgende redenen:
  • eiser heeft zijn stelling dat sprake is van trauma niet onderbouwd met actuele medische informatie;
  • eiser heeft op geen enkel moment in de procedure zijn medische problematiek vermeld of om een medisch advies gevraagd en heeft zelfs bij aanvang van het gehoor gezegd dat hij lichamelijk en geestelijk in staat was om te kunnen verklaren;
  • uit het vervolg van het gehoor blijkt niet dat eiser niet in staat was om inhoudelijk te verklaren, maar blijkt dat er sprake was van onwil om de vragen te beantwoorden. Eiser heeft meermaals gezegd dat hij er niet over
8. De rechtbank stelt vast dat eiser blijkens het verslag van het gehoor opvolgende aanvraag op veel vragen over zijn asielrelaas en de actuele vrees geen antwoord heeft gegeven. Dit blijkt onder meer uit de volgende verklaringen op pagina 4 en 5 van het verslag:
“Het is een lang verhaal, ik wil niet herinneren wat mij hier heeft gebracht. (…) Want anders roept het heel veel herinneringen op van de situatie die ik heb meegemaakt. Daarom wil ik het er niet over hebben.”
(…)
“De reden waarom ik het er niet over wil hebben is, door de situatie die ik heb meegemaakt en het trauma dat ik heb opgelopen hierdoor. Dat brengt mij in een andere situatie. De zorg waar ik mentaal niet meer stabiel word, daarom wil ik het er niet over hebben want het is de situatie waarin ik gevaar liep. Dat heeft me bijna mijn leven gekost.”
(…)
“Ik geloof wel dat het van belang is voor de beslissing, maar van de andere kant roept het wel herinneringen op van wat ik heb meegemaakt, en de schade die ik hierdoor oploop is groot en het is zwaar om te doorstaan.”
9. De rechtbank oordeelt dat de minister zijn standpunt dat er geen aanleiding bestond om alsnog een medisch advies op te vragen, onvoldoende heeft gemotiveerd. Dat eiser zijn stelling dat hij getraumatiseerd is niet heeft onderbouwd met medische informatie en dat hij voorafgaand aan het gehoor geen melding heeft gemaakt van medische problematiek is daarvoor op zichzelf onvoldoende, omdat de aanleiding voor het opvragen van een medisch advies ook kan blijken uit de houding of de verklaringen van eiser tijdens het gehoor. Weliswaar heeft eiser bij aanvang van het gehoor verklaard dat hij lichamelijk en geestelijk in staat was om te verklaren, maar in de verklaringen zoals aangehaald in rechtsoverweging 8 van deze uitspraak had de minister aanleiding moeten zien om een medisch advies op te vragen. Uit die verklaringen blijkt immers dat eiser een direct verband legt tussen het niet willen verklaren over de situatie waarin hij heeft verkeerd (die door de minister geloofwaardig is gevonden) en zijn (mentale) gezondheid. Daarbij heeft eiser letterlijk genoemd dat hij een trauma heeft opgelopen door die situatie. In het licht van de door de minister geloofwaardig geachte gebeurtenissen in Kameroen acht de rechtbank deze stelling van eiser niet op voorhand onaannemelijk. Dat eiser steeds heeft verklaard dat hij niet
wilverklaren, zegt - anders dan de minister heeft betoogd - nog niet per definitie dat hij wel het vermogen had om te kunnen verklaren. Ook aan de omstandigheid dat eiser in 2004 wel heeft kunnen verklaren heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte gewicht toegekend. Er kunnen immers verschillende redenen voor zijn dat eiser er inmiddels niet meer over kan praten, terwijl hij dat eerder wel kon. De rechtbank volgt de minister verder evenmin in diens standpunt dat eiser kennelijk wel in staat was om te verklaren omdat hij enkele inhoudelijke verklaringen heeft afgelegd. Uit de omstandigheid dat eiser op enkele vragen wel een inhoudelijk antwoord heeft gegeven volgt niet automatisch dat hij vrij en volledig over zijn gehele asielrelaas en actuele vrees heeft kunnen verklaren. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

10. De minister heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. De rechtbank komt niet meer toe aan bespreking van de overige beroepsgronden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de aanvraag te nemen. Het is aan de minister om aan eiser een medisch advies aan te bieden. Als dit advies er komt, moet de minister aan de hand van dat advies bezien wat van eiser mag worden verwacht ten aanzien van zijn vermogen om te worden gehoord en te verklaren. Vervolgens dient de minister een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank merkt daarbij op dat het, met inachtneming van een eventueel medisch advies, in eerste instantie aan eiser blijft om zijn asielaanvraag te onderbouwen. Daarbij geldt dat de bewijslast des te meer bij eiser ligt omdat het een opvolgende aanvraag betreft. De rechtbank draagt niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit zou niet leiden tot een efficiënte afdoening van de zaak.
10.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor twaalf weken.
10.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 2 januari 2025;
  • draagt de minister op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
1. Vreemdelingenwet 2000.
2 Zaak NL25.881.
3 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5 Richtlijn 2013/32/EU betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming.
6 Vreemdelingenbesluit 2000.
04 juni 2025