ECLI:NL:RBDHA:2025:12873

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
09/323595-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan ernstige feiten met vuurwapen en voorbereidingshandelingen voor drugshandel

Op 17 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich als medeplichtige schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten. De verdachte heeft op 10 oktober 2024 met een automatisch vuurwapen op twee woningen geschoten, wat onderdeel uitmaakte van een reeks incidenten gerelateerd aan een in Antwerpen gestolen partij harddrugs. Gedurende een periode van ongeveer drie maanden en drie weken heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs. De rechtbank oordeelde dat de bewezen feiten de verdachte in verminderde mate konden worden toegerekend. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen deels toegewezen en de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis opnieuw geschorst. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als chauffeur en medeplichtige vastgesteld, maar niet als medepleger van de schietpartij, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/323595-24
Datum uitspraak: 17 juli 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 3 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R.B. Schmidt naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 10 oktober 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een of meer personen die zich bevond(en) op straat en/of in de directe omgeving en/of in (een van) de woning(en) op de/het adres(sen) [adres 2] en/of [adres 3] te [plaats] van het leven te beroven, met een (automatisch) vuurwapen meermalen, althans eenmaal, op, althans in de
richting van die woning(en) heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 10 oktober 2024 te [plaats] , ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een of meer personen die zich bevond(en) op straat en/of in de directe omgeving en/of in (een van) de woning(en) op de/het adres(sen) [adres 2] en/of [adres 3] te [plaats] van het leven te beroven, met een (automatisch) vuurwapen meermalen, althans eenmaal, op, althans in de richting van die woning(en) heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 10 oktober 2024 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest door
- voornoemde [medeverdachte 1] naar de omgeving van de [adres 2] en/of [adres 3] te rijden, en/of
- (vervolgens) die [de verdachte] te filmen, terwijl deze op, althans in de richting van voornoemde woning(en) schoot, en/of
- (vervolgens) [medeverdachte 1] weg te rijden van de omgeving van de [adres 2] en/of [adres 3] ;
2
hij op of omstreeks 10 oktober 2024 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een vuurwapen van categorie II van de Wet wapens en munitie, te weten een AK74, voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 10 oktober 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [benadeelde 1] en/of een of meerdere (andere) perso(o)n(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
- door meermalen, althans eenmaal, met een (automatisch) (vuur)wapen op/richting (een) woning(en) (te weten de woning(en) [adres 2] en/of [adres 3] ) te schieten en/of
- zich met een (automatisch) wapen op de openbare weg te gegeven, terwijl een of meerdere perso(o)n(en) zich in de directe nabijheid daarvan bevonden en/of
- met een (automatisch) (vuur)wapen voor voornoemde woning(en) (te weten [adres 2] en/of [adres 3] ) plaats te nemen en/of (vervolgens) dat (automatische)(vuur)wapen te richten op die woning(en) en/of (vervolgens) dat (automatische) (vuur)wapen door te laden, terwijl een of meerdere perso(o)n(en) zich in de directe nabijheid daarvan bevonden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 10 oktober 2024 te [plaats] , [benadeelde 1] en/of een of meerdere (andere) perso(o)n(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
- door meermalen, althans eenmaal, met een (automatisch) (vuur)wapen op/richting (een) woning(en) (te weten de woning(en) [adres 2] en/of [adres 3] ) te schieten en/of
- zich met een (automatisch) wapen op de openbare weg te gegeven, terwijl een of meerdere perso(o)n(en) zich in de directe nabijheid daarvan bevonden en/of
- met een (automatisch) (vuur)wapen voor voornoemde woning(en) (te weten [adres 2] en/of [adres 3] ) plaats te nemen en/of (vervolgens) dat (automatische)(vuur)wapen te richten op die woning(en) en/of (vervolgens) dat (automatische) (vuur)wapen door te laden, terwijl een of meerdere perso(o)n(en) zich in de directe nabijheid daarvan bevonden,
bij welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 10 oktober 2024 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest door
- voornoemde [medeverdachte 1] naar de omgeving van de [adres 2] en/of [adres 3] te rijden, en/of
- (vervolgens) die [de verdachte] te filmen, terwijl deze op, althans in de richting van voornoemde woning(en) schoot, en/of
- (vervolgens) [medeverdachte 1] weg te rijden van de omgeving van de [adres 2] en/of [adres 3] ;
4
hij op of omstreeks 10 oktober 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk (een) woning(en) (te weten [adres 2] en/of [adres 3] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of één of meerdere andere perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk meermalen, althans eenmaal, met een (automatisch) (vuur)wapen op voornoemd pand te schieten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 10 oktober 2024 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk (een) woning(en) (te weten [adres 2] en/of [adres 3] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of één of meerdere andere perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk meermalen, althans eenmaal, met een (automatisch) (vuur)wapen op voornoemd pand te schieten,
bij welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 10 oktober 2024 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest door
- voornoemde [medeverdachte 1] naar de omgeving van de [adres 2] en/of [adres 3] te rijden, en/of
- (vervolgens) die [de verdachte] te filmen, terwijl deze op, althans in de richting van voornoemde woning(en) schoot, en/of
- (vervolgens) [medeverdachte 1] weg te rijden van de omgeving van de [adres 2] en/of [adres 3] ;
5
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 mei 2024 tot en met 25 juli 2024 te Denekamp en/of Almere , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk
- heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd en/of
- heeft vervaardigd en/of
- aanwezig heeft gehad,
één of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) van één of meerdere materialen bevattende amfetamine en/of MDMA en/of 3MMC, zijnde (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
EN/OF
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 mei 2024 tot en met 26 augustus 2024 te Denekamp en/of Almere , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
- binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of
- bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren en/of
- vervaardigen,
van één of meer hoeveelheden van één of meerdere materialen bevattende MDMA en/of amfetamine en/of 3MMC en/of LSD en/of 2C-B en/of DMT en/of oxycodon en/of methamfetamine, zijnde (een) middel(en) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- één of meer voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of (andere) betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans ernstige reden had(den) om te vermoeden dat die bestemd waren/was tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij en/of één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe:
- overleg gevoerd en/of informatie uitgewisseld over en/of ten behoeve van de aankoop en/of verkoop van één of meer (grote) hoeveelheden van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten MDMA en/of amfetamine(olie) en/of 3MMC en/of LSD en/of 2C-B en/of DMT en/of oxycodon en/of methamfetamine en/of
- als contactpersoon/tussenpersoon gefungeerd tussen personen en/of medeverdachte(n) en/of contact gelegd en/of laten leggen met medeverdachte(n) en/of andere personen ten behoeve van de aankoop en/of verkoop en/of verstrekking van één of meer (grote) hoeveelheden van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- een contact met de gebruikersnaam ' [gebruikersnaam 1] ' op 26 augustus 2024 geïnformeerd over de beschikbaarheid en/of prijs van een hoeveelheid amfetamine en/of
- bij een contact met de gebruikersnaam ' [gebruikersnaam 2] ' op 23 juni 2024 geinformeerd naar de prijzen van verschillende middelen die behoren tot lijst I Opiumwet (te weten amfetamine, amfetaminepasta, amfetamineolie, LSD en 2C-B) en/of informatie over de prijzen van deze middelen uitgewisseld en/of (vervolgens) een contact met de gebruikersnaam ' [gebruikersnaam 3] ' op 23 juni 2024 geïnformeerd over de prijzen van deze middelen en/of
- een contact met de gebruikersnaam ' [gebruikersnaam 4] ' op 4 mei 2024 geïnformeerd over de beschikbaarheid en/of prijs van amfetamine en/of zich opgeworpen als verstrekker van het middel en/of
- bij een contact met de gebruikersnaam ' [gebruikersnaam 5] ' op 18 augustus 2024 geïnformeerd naar de beschikbaarheid en/of kwaliteit en/of prijs van oxycodon en/of
- met een contact met de gebruikersnaam ' [gebruikersnaam 5] ' op 21 augustus 2024 informatie uitgewisseld over beschikbare methamfetamine en/of aan dit contact bevestigd geïnteresseerd te zijn in deze metamfetamine en deze te willen testen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 10 oktober 2024 omstreeks 17.30 uur kreeg de politie de melding dat een persoon met een vuurwapen op een woning aan [adres 3] te [plaats] (hierna: [adres 3] ) had geschoten. Deze persoon zou vervolgens als bijrijder in een voertuig van het merk Peugeot, type 206 zijn gestapt en samen met de bestuurder van voornoemde auto zijn weggereden in de richting van het station.
Door ter plaatse gekomen verbalisanten werd vastgesteld dat in de woning aan [adres 3] zes inslagen van patronen op meerdere plekken zaten, te weten vier in de ruit, één in de muur naast de voordeur en één in de voordeur. Tevens werd geconstateerd dat er in de ruit van de woning aan de [adres 2] te [plaats] (hierna: de [adres 2] ) vier inslagen van patronen zaten.
Door een van de buurtbewoners werden camerabeelden beschikbaar gesteld. Daarop is te zien dat voornoemd voertuig een donkerkleurige Peugeot met het kenteken [kenteken] betrof.
Voornoemd kenteken werd in het systeem van de automatische kentekenplaatherkenning gezet en werd snel gevonden. Het voertuig reed op dat moment via de A2 en de A1 richting Lelystad en nam de afrit richting [woonplaats] . Het voertuig werd tot stoppen gedwongen en de twee inzittenden werden op 10 oktober 2024 omstreeks 18.40 uur aangehouden. De bestuurder van de auto betrof de verdachte. [medeverdachte 1] (medeverdachte, hierna: [medeverdachte 1] ) zat als bijrijder in de auto. In het voertuig werd een automatisch vuurwapen, te weten een AK74, aangetroffen.
Na zijn aanhouding heeft de verdachte verklaard dat hij op 10 oktober 2024 op verzoek van een vriend, genaamd “ [medeverdachte 2] ”, voor € 200,- iemand heeft opgehaald en afgezet. Na onderzoek bleek dat met “ [medeverdachte 2] ” [medeverdachte 2] (medeverdachte, hierna: [medeverdachte 2] ) wordt bedoeld.
Tevens is na onderzoek in de mobiele telefoon van de verdachte het vermoeden ontstaan dat hij zich, samen met anderen, onder wie [medeverdachte 2] , schuldig zou hebben gemaakt aan de handel in verdovende middelen, dan wel het plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel in verdovende middelen.
[medeverdachte 2] werd vervolgens op 7 november 2024 aangehouden. [medeverdachte 2] heeft zich tijdens zijn verhoren bij de politie en de rechter-commissaris beroepen op zijn zwijgrecht.
[medeverdachte 1] heeft zich in eerste instantie tijdens zijn verhoren bij de politie en de rechter-commissaris beroepen op zijn zwijgrecht.
Ter terechtzitting van 3 juli 2025 heeft [medeverdachte 1] – als getuige in deze zaak - verklaard dat hij op 10 oktober 2024 op Snapchat door een oude vriend van hem in een groepschat met een aantal mensen werd toegevoegd. In de groepschat werd besproken dat [medeverdachte 1] voor een geldelijke vergoeding, te weten € 3.000,-, met een automatisch vuurwapen op een woning zou gaan schieten. Voorts werd in de groepschat besproken waar [medeverdachte 1] zou worden opgehaald, waar hij naartoe moest gaan om het vuurwapen op te halen, op welke woning hij moest schieten, te weten [adres 3] , en waar hij het vuurwapen daarna weer moest afgeven. Vervolgens werd [medeverdachte 1] die dag in Almere door de verdachte opgehaald. De verdachte heeft met zijn auto [medeverdachte 1] eerst gebracht naar de Gamma in Beverwijk om het vuurwapen op te halen. Ook kreeg [medeverdachte 1] bij de Gamma uitleg over hoe het vuurwapen werkte. Tijdens het rijden naar de Gamma heeft [medeverdachte 1] aan de verdachte verteld dat zij een vuurwapen zouden gaan ophalen en dat [medeverdachte 1] op een woning zou gaan schieten.
Na het ophalen van het vuurwapen zijn zij naar [plaats] gereden. Daar heeft [medeverdachte 1] met het vuurwapen op de woning [adres 3] geschoten. Door zijn opdrachtgevers is tegen hem gezegd dat er niemand aanwezig zou zijn in [adres 3] . Door zijn onervarenheid in het schieten met een automatisch vuurwapen heeft hij per abuis ook de [adres 2] geraakt. Op verzoek van [medeverdachte 1] heeft de verdachte met de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] gefilmd, terwijl [medeverdachte 1] op de woning aan het schieten was.
Na het schieten is [medeverdachte 1] weer in de auto van de verdachte gestapt en zijn zij naar Almere gereden om het wapen weer in te leveren. Voordat [medeverdachte 1] het wapen kon inleveren, werden zij aangehouden.
Uit de aangifte van de bewoner van [adres 3] blijkt dat de schietpartij mogelijk te maken heeft met een afrekening in het criminele drugscircuit naar aanleiding van een partij in Antwerpen gestolen verdovende middelen.
De verdachte wordt – kort samengevat – verweten dat hij:
  • als medepleger of medeplichtige zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord, dan wel doodslag, bedreiging en vernieling door met een automatisch vuurwapen te schieten op de woning [adres 2] en [adres 3] (de feiten 1 primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair en 4 primair en subsidiair);
  • al dan niet samen met een ander of anderen, een automatisch vuurwapen, te weten een AK74, voorhanden heeft gehad (feit 2);
  • al dan niet samen met een ander of anderen zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen, dan wel het plegen van voorbereidingshandelingen daartoe (feit 5 eerste en tweede cumulatief/alternatief).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 primair en subsidiair en 5 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten en dat de onder 2, 3 primair, 4 primair en 5 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de onder 1 primair en subsidiair, 2, 3 primair en subsidiair, 4 primair en subsidiair en 5 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Hij heeft zich ten aanzien van het onder 5 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat volgens de raadsman niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen, dan wel ten aanzien van het bereiden of vervaardigen van verdovende middelen. Van die onderdelen in de tenlastelegging moet de verdachte worden vrijgesproken.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5
Bewijsoverwegingen
3.5.1
Ten aanzien van de feiten 1, 3 en 4
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] op 10 oktober 2024 met een automatische vuurwapen, te weten een AK74, meerdere malen heeft geschoten op de woningen aan de [adres 2] en [adres 3] .
Hoe kan het handelen van [medeverdachte 1] strafrechtelijk worden gekwalificeerd?
Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat [medeverdachte 1] het opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, om iemand, al dan niet met voorbedachte raad, van het leven te beroven. Ook volgt uit de bewijsmiddelen niet dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat iemand om het leven zou komen door het handelen van [medeverdachte 1] . De bewoners van [adres 3] waren niet in de woning aanwezig. In de [adres 2] was de bewoner op de eerste etage van de woning aanwezig waar hij niet het risico liep geraakt te worden door een kogel. Dat een omstander door een kogel geraakt had kunnen worden, volgt niet uit de bewijsmiddelen.
Een poging tot moord, dan wel een poging tot doodslag door [medeverdachte 1] kan dan ook niet wettig en overtuigend bewezen worden. De vraag of de verdachte hierbij als medepleger of medeplichtige kan worden aangemerkt, kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van hetgeen onder 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd.
Het handelen van [medeverdachte 1] kan naar het oordeel van de rechtbank gekwalificeerd worden als bedreiging van de bewoners van voornoemde woningen en van diverse omstanders die in de directe omgeving van voornoemde woning aanwezig waren.
Voor een beoordeling ter zake van bedreiging als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk van de bedreiging op de hoogte is geraakt en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. Niet is vereist dat de bedreiging rechtstreeks aan de bedreigde is gedaan en evenmin is vereist dat bij de bedreigde daadwerkelijk vrees voor de aantasting van de persoonlijke vrijheid is ontstaan. Het is voldoende dat de bedreiging in het algemeen geschikt is om vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen. De beoordeling of sprake is van een vrees bij de bedreigde is daarmee geobjectiveerd. Het zich bedreigd voelen door de bedreigde moet door de rechter redelijkerwijs verondersteld worden geacht.
Het behoeft geen nader betoog dat het met een automatisch vuurwapen schieten op een woning op klaarlichte dag midden in een woonwijk, waarbij diverse personen in de directe omgeving aanwezig waren, voldoet aan voornoemd toetsingskader.
Door het handelen van [medeverdachte 1] zijn voornoemde woningen ook beschadigd.
De rol van de verdachte
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte ten aanzien van de feiten 3 en 4 als medepleger of als medeplichtige kan worden aangemerkt.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het navolgende af. De verdachte heeft op 10 oktober 2024 met zijn auto [medeverdachte 1] in Almere opgehaald. Vanuit Almere heeft de verdachte [medeverdachte 1] eerst naar de Gamma in Beverwijk gereden. Daar heeft [medeverdachte 1] het vuurwapen dat hij heeft gebruikt tijdens het schietincident, opgehaald.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij onderweg naar de Gamma tegen de verdachte heeft verteld wat hij die dag zou gaan doen, te weten een vuurwapen ophalen en het beschieten van een woning in [plaats] . De rechtbank ziet geen redenen om te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte 1] hieromtrent en gaat er dan ook vanuit dat de verdachte vanaf dat moment wist wat [medeverdachte 1] die dag zou gaan doen. Niet is gebleken dat de verdachte dit al eerder wist.
Daarna is [medeverdachte 1] door de verdachte naar [plaats] gebracht en heeft hij op de woningen de [adres 2] en [adres 3] geschoten met het vuurwapen. Tijdens het schietincident heeft de verdachte [medeverdachte 1] met de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] gefilmd. Na het schietincident heeft de verdachte [medeverdachte 1] weer weggereden van de omgeving waar het schietincident heeft plaatsgevonden.
De rechtbank stelt voorop dat medeplegen kan worden bewezen verklaard wanneer vast is komen te staan dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking bij het plegen van het feit. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen niet concluderen dat tussen [medeverdachte 1] en de verdachte een nauwe en bewuste samenwerking bestond ter zake het plegen van het feit.
De verdachte heeft slechts gefungeerd als chauffeur. De verdachte wist pas wat [medeverdachte 1] op 10 oktober 2024 zou gaan doen, nadat hij [medeverdachte 1] in Almere had opgehaald.
De rol van de verdachte is van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen. Het (tevens) filmen van het schietincident is ook onvoldoende om tot medeplegen te komen, nu het filmen niet gekwalificeerd kan worden als een materiële of intellectuele bijdrage aan het delict. Niet gebleken is namelijk dat het filmen (teneinde bijvoorbeeld de beelden van het incident aan derden te kunnen tonen), onderdeel was van de bedreiging. Het filmen was evenmin onderdeel van de vernieling.
De onder 3 primair en 4 primair ten laste gelegde feiten zijn dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte als medeplichtige kan worden aangemerkt.
Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Onder die precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan, is ook begrepen of het gronddelict al dan niet in deelneming wordt begaan; op die deelnemingsvorm behoeft het opzet van de medeplichtige dus niet te zijn gericht.
Ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij zijn zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medeplichtige van belang.
Zoals hierboven reeds overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij, nadat hij door de verdachte werd opgehaald en terwijl zij naar de Gamma onderweg waren om het vuurwapen op te halen, aan de verdachte heeft verteld wat hij die dag zou gaan doen, te weten een vuurwapen ophalen en op een woning schieten.
Door [medeverdachte 1] met die wetenschap behulpzaam te zijn geweest door hem naar [plaats] te brengen en weer weg te rijden van het plaats delict, heeft de verdachte zowel het opzet op zijn handelingen als medeplichtige, als het opzet op het gronddelict gehad.
De rechtbank acht daarom de onder 3 subsidiair en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank sprake van eendaadse samenloop.
Ook hier is de rechtbank van oordeel dat het filmen van het schietincident niet als ondersteunende handeling bij de bedreiging of vernieling kan worden gekwalificeerd. Van dat onderdeel in de tenlastelegging zal de verdachte worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de onder 1 primair en subsidiair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde feiten. Zij acht de onder 3 subsidiair en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.5.2
Ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van feit 2 kan de verdachte naar het oordeel van de rechtbank als medepleger worden aangemerkt. De verdachte heeft verklaard dat hij in elk geval na het schietincident het wapen heeft gezien en in zijn auto heeft vervoerd. Daarmee is de wetenschap van en de beschikkingsmacht over het wapen gegeven.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.5.3
Ten aanzien van feit 5
De rechtbank is met betrekking tot het onder 5 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen.
Ten aanzien van het onder 5 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank dat uit de aangetroffen chatberichten in de mobiele telefoons van de verdachte is gebleken dat de verdachte in de periode van 4 mei 2024 tot en met 26 augustus 2024 via de chat contact heeft gehad met verschillende personen, te weten “ [gebruikersnaam 6] ”, “ [gebruikersnaam 2] ”, “ [gebruikersnaam 1] ”, [medeverdachte 2] , “ [gebruikersnaam 7] ”, “ [gebruikersnaam 8] ”. Tijdens deze chatgesprekken werden informatie uitgewisseld met betrekking tot de handel in verdovende middelen, te weten 3MMC, LSD, 2-CB, amfetamine, cocaïne, MDMA, oxycodon en methamfetamine (crystal meth). Hierbij werden onder andere foto’s en een video van verdovende middelen uitgewisseld en informatie uitgewisseld over de kwaliteit, de beschikbaarheid van de verdovende middelen en over de prijzen van de verdovende middelen. Ook werden er afspraken gemaakt over eventuele ontmoetingen en/of de overdracht van de verdovende middelen.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat de verdachte, samen met anderen, voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van de handel in 3MMC, LSD, 2-CB, amfetamine, cocaïne, MDMA, oxycodon en methamfetamine (crystal meth).
De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van de in- of uitvoer en het bereiden, bewerken, verwerken en vervaardigen van verdovende middelen, nu het bewijs daarvoor ontbreekt.
Conclusie
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onder 5 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde en acht het onder 5 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder onder 3.6 weergeven.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
hij op 10 oktober 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een vuurwapen van categorie II van de Wet wapens en munitie, te weten een AK74, voorhanden heeft gehad;
3
[medeverdachte 1] op 10 oktober 2024 te [plaats] [benadeelde 1] en andere personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling,
- door meermalen met een automatisch vuurwapen op/richting woningen, te weten de woningen [adres 2] en [adres 3] , te schieten en
- zich met een automatisch wapen op de openbare weg te
begeven, terwijl personen zich in de directe nabijheid daarvan bevonden en
- met een automatisch vuurwapen voor voornoemde woningen, te weten [adres 2] en [adres 3] , plaats te nemen en vervolgens dat automatische vuurwapen te richten op die woningen, terwijl personen zich in de directe nabijheid daarvan bevonden,
bij welk misdrijf hij, verdachte, op 10 oktober 2024 in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest door
- voornoemde [medeverdachte 1] naar de omgeving van de [adres 2] en [adres 3] te rijden, en
- [medeverdachte 1] weg te rijden van de omgeving van de [adres 2] en [adres 3] ;
4
[medeverdachte 1] op 10 oktober 2024 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk woningen, te weten [adres 2] en [adres 3] , toebehorende aan [benadeelde 1] en één of meerdere andere perso(o)n(en), heeft beschadigd door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk meermalen met een automatisch vuurwapen op voornoemd
epand
ente schieten,
bij welk misdrijf hij, verdachte, op 10 oktober 2024 in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest door
- voornoemde [medeverdachte 1] naar de omgeving van de [adres 2] en [adres 3] te rijden, en
- [medeverdachte 1] weg te rijden van de omgeving van de [adres 2] en [adres 3] ;
5
hij in de periode van 4 mei 2024 tot en met 26 augustus 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
- verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren
van hoeveelheden van materialen bevattende MDMA en amfetamine en 3MMC en LSD en 2C-B en DMT en oxycodon en methamfetamine, zijnde middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en te bevorderen,
- anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen en
- zich
enanderen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen
immers heeft hij en zijn mededaders opzettelijk daartoe:
- overleg gevoerd en informatie uitgewisseld over en ten behoeve van de aankoop en verkoop van hoeveelheden van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten MDMA en amfetamine en 3MMC en LSD en 2C-B en oxycodon en methamfetamine en
- als contactpersoon/tussenpersoon gefungeerd tussen personen en medeverdachten en contact gelegd en laten leggen met medeverdachten en andere personen ten behoeve van de aankoop en/of verkoop en/of verstrekking van hoeveelheden van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en
- een contact met de gebruikersnaam ' [gebruikersnaam 1] ' op 26 augustus 2024 geïnformeerd over de beschikbaarheid en prijs van een hoeveelheid amfetamine en
- bij een contact met de gebruikersnaam ' [gebruikersnaam 2] ' op 23 juni 2024 geinformeerd naar de prijzen van verschillende middelen die behoren tot lijst I Opiumwet, te weten amfetamine, amfetaminepasta, amfetamineolie, LSD en 2C-B, en informatie over de prijzen van deze middelen uitgewisseld en vervolgens een contact met de gebruikersnaam ' [gebruikersnaam 3] ' op 23 juni 2024 geïnformeerd over de prijzen van deze middelen en
- een contact met de gebruikersnaam ' [gebruikersnaam 4] ' op 4 mei 2024 geïnformeerd over de beschikbaarheid en prijs van amfetamine en zich opgeworpen als verstrekker van het middel en
- bij een contact met de gebruikersnaam ' [gebruikersnaam 5] ' op 18 augustus 2024 geïnformeerd naar de beschikbaarheid en kwaliteit en prijs van oxycodon en
- met een contact met de gebruikersnaam ' [gebruikersnaam 5] ' op 21 augustus 2024 informatie uitgewisseld over beschikbare methamfetamine en aan dit contact bevestigd geïnteresseerd te zijn in deze metamfetamine en deze te willen testen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Een beroep op psychische overmacht kan alleen slagen wanneer er sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden.
In het onderhavige geval zou de drang daarin hebben bestaan dat de verdachte zich acuut bedreigd voelde omdat de verdachte niet wist wat de bedoelingen waren van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] plotseling een automatische vuurwapen tevoorschijn haalde, zijn auto uitstapte en op de [adres 2] en [adres 3] begon te schieten.
Zoals reeds overwogen gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte op de hoogte was van wat [medeverdachte 1] ging doen toen zij in [plaats] aankwamen, en dat de verdachte er bewust voor heeft gekozen om [medeverdachte 1] behulpzaam te zijn geweest bij het schietincident. Het vorenstaande is niet te verenigen met een beroep op psychische overmacht.
Ook overigens zijn uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting feiten en omstandigheden om eerder bedoelde drang aan te nemen niet aannemelijk geworden. Het beroep op psychische overmacht wordt verworpen.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan gedragsinterventie, een ambulante behandelverplichting met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugsverbod, meewerken aan het zoeken naar en behouden van een zinvolle dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole.
Voorts heeft de officier van justitie opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevorderd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de beperkte rol van de verdachte, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en aan de verdachte een grotendeels voorwaardelijke straf op te leggen.
Voorts heeft de raadsman voortduring van de schorsing van de voorlopige hechtenis verzocht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich als medeplichtige schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit, waarbij met een automatisch vuurwapen op twee woningen is geschoten. Deze beschieting maakte onderdeel uit van een reeks incidenten naar aanleiding van een in Antwerpen gestolen partij harddrugs. Dit is een uitermate indringende en intimiderende bedreiging, waarbij van geluk mag worden gesproken dat zich ten tijde van de beschieting niemand op de begane grond in de woningen bevond en er geen slachtoffers zijn gevallen. De kogels drongen door tot diep in de woning en brachten ernstige beschadigingen aan. Dit geweldsmisdrijf getuigt van een ernstig gebrek aan respect voor de bewoners. De verdachte heeft door zijn handelen sterke gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg gebracht, ook bij de omwonenden. De verdachte had alleen oog voor zijn eigen financieel gewin. De rechtbank rekent de verdachte dit alles ernstig aan.
De verdachte heeft zich voorts gedurende een periode van ongeveer drie maanden en drie weken schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs.
De handel in harddrugs heeft een bijzonder ontwrichtende invloed op de samenleving. Er gaan in deze handel grote sommen geld om, waardoor de financiële belangen van daders vaak groot zijn. Om die belangen te beschermen wordt (extreem) geweld dikwijls niet geschuwd. Vrijwel alle liquidaties die in het criminele circuit worden gepleegd, zijn direct of indirect het gevolg van conflicten in de onderwereld met betrekking tot deze drugshandel.
Verder geldt dat een aanzienlijk deel van vermogensdelicten zoals winkeldiefstallen en woninginbraken terug is te leiden naar de behoefte aan drugs bij armlastige gebruikers.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 17 april 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van drs. M.J.H. Legra, klinisch psycholoog, van 24 januari 2025.
Bij de verdachte is sprake van een autismespectrumstoornis, ADHD, een matige stoornis in cannabisgebruik (in langdurige remissie) en een matige stoornis in alcohol-, amfetamine- en cocaïnegebruik (allen in vroege remissie). Ten tijde van het ten laste gelegde was er bij de verdachte sprake van een autismespectrumstoornis, ADHD en een matige stoornis in amfetaminegebruik. Dit beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Op basis hiervan is het advies van de rapporteur om de verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De kans op een recidive zonder behandeling en begeleiding wordt als hoog ingeschat. Om het recidiverisico terug te dringen is nodig dat de verdachte abstinent blijft van middelen. Het is belangrijk dat de verslavingsproblematiek binnen een behandeling wordt geproblematiseerd. Het besef en inzicht in de gevaren van gebruik zal moeten toenemen en er zal geïnvesteerd moeten worden in terugvalpreventie. Daarnaast zal er geïnvesteerd moeten worden in psycho-educatie ten aanzien van de ADHD en autisme. De verdachte is geneigd de invloeden hiervan te onderschatten en hij zal moeten leren en accepteren welke beperkingen hij heeft, wat de risico’s daarvan zijn en hoe hij deze kan beperken. De copingvaardigheden zullen verbeterd moeten worden. Tevens zal hij zijn contacten met criminogene netwerkleden moeten verbreken. De verdachte kan ten gevolge van zijn problematiek niet zelfstandig zijn leven op orde krijgen en houden. Hij zal hulp nodig hebben bij het beheren van zijn financiën, het krijgen van een woning en arbeid.
Geadviseerd wordt omschreven behandeling en begeleiding op te leggen binnen het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 19 februari 2025.
De reclassering schat het risico op recidive in huidige situatie in als hoog, omdat het de verdachte ontbreekt aan stabiliteit vanwege het missen van huisvesting, dagbesteding en een stabiel inkomen. Wanneer er sprake is van intensieve begeleiding, in de vorm van een beschermde woonplek, wordt het risico op gemiddeld ingeschat. Ondanks aanwezige middelenproblematiek en de stoornissen autisme en ADHD, wordt bij de verdachte geen procriminele houding waargenomen. De verdachte heeft zich in het verleden begeleidbaar opgesteld voor ambulante hulpverlening. Wanneer hij een afspraak miste of niet nakwam, leek er geen sprake van onwil, maar van onkunde vanwege zijn verslaving en psychische problematiek. Bij de verdachte is sprake van instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden, zijn psychosociaal functioneren en middelengebruik worden hierin als grootste risicofactoren gezien.
De verdachte was ten tijde van het delict dakloos, had geen zinvolle dagbesteding meer en er was sprake van een schuldenlast. Sinds de verdachte in december 2024 in vrijheid is gesteld, verblijft hij bij zijn moeder en stiefvader. In detentie is de verdachte abstinent geraakt van drugs en slikt hij opnieuw zijn ADHD-medicatie (dexamfetamine). Zijn moeder heeft mentorschap aangevraagd en is voornemens de verdachte onder (beschermings)bewind te krijgen om zijn schuldenlast aan te pakken. De verdachte ontving voor zijn detentie al langere tijd ambulante begeleiding maar dit is niet toereikend gebleken. Dit laat zien dat begeleiding in een intensiever en strikter kader noodzakelijk lijkt. De reclassering is van mening dat een beschermde woonplek in combinatie met ambulante behandeling noodzakelijk is om gedragsverandering te kunnen bewerkstelligen.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering daarom een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een ambulante behandelverplichting met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugsverbod, meewerken aan het zoeken en behouden van een zinvolle dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole.
De op te leggen straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank volgt de conclusies van de Pro-Justitiarapporteur dat de bewezen verklaarde feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat het Pro Justitia-rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de bevindingen van de deskundige worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank zal hiermee dan ook rekening houden bij de strafoplegging.
De rechtbank volgt de Pro Justitia-rapporteur en de reclassering tevens in hun conclusie dat bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico en dat, teneinde dat risico te verminderen, een intensieve behandeling noodzakelijk is.
De rechtbank zal aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van dertig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, enerzijds om de ernst van het gepleegde feit tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
De op te leggen straf is lager dan door de officier van justitie geëist nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, de onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen acht. Daarbij heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en/of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De inhoud van het rapport van de reclassering maakt dat er in casu ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14c Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis geschorst tot aan het moment van deze einduitspraak. De voorlopige hechtenis zal op het moment van uitspraak van rechtswege herleven. Een opheffing van de schorsing, zoals door de officier van justitie gevorderd, is daarom in beginsel niet nodig.
Als een veroordeling wordt uitgesproken en een straf is bepaald, mag de samenleving in het kader van een goede rechtspleging in beginsel verwachten dat die gemotiveerde straf direct ten uitvoer wordt gelegd, zeker bij de oplegging van een langdurige gevangenisstraf zoals in het onderhavige geval.
De rechtbank ziet echter in de omstandigheden van dit geval aanleiding om de tenuitvoerlegging van de (herleefde) voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte die destijds tot de schorsing van de voorlopige hechtenis hebben geleid, nu nog steeds aanwezig zijn; zijn situatie is sindsdien ongewijzigd gebleven. Het feit dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van geruime duur en de omstandigheden die blijken uit de update van de reclassering over de verdachte van 30 juni 2025 (dat de verdachte moeite heeft met het combineren van zijn meldplichtafspraken en zijn werk en de eenmalige positieve urinecontrole) zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de strafvorderlijke en maatschappelijke belangen nu zwaarder moeten wegen dan het belang van de verdachte om het onherroepelijk worden van het vonnis in vrijheid af te wachten.
Het verzoek tot (continuering van de) schorsing van de voorlopige hechtenis wordt dan ook toegewezen. De rechtbank zal de voorlopige hechtenis bij apart geminuteerde beslissing opnieuw schorsen onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De rechtbank acht daarbij tevens een contactverbod met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als bijzondere voorwaarde geïndiceerd.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde 1]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces, maar geen bedrag als schadevergoeding gevorderd.
[benadeelde 2]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.294, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.294 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
[benadeelde 3]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.116,92, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 2.116,92 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade. Wat betreft de schadepost studievertraging ad € 21.600 verzoekt de benadeelde partij de rechtbank haar niet-ontvankelijk te verklaren, maar wel de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
[benadeelde 4]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.925,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.925,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde 1] in zijn vordering.
Ten aanzien van de overige benadeelde partijen heeft de officier van justitie geconcludeerd tot gehele toewijzing van de gevorderde materiële schade en gedeeltelijke toewijzing van gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 750,- en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen voor het overige, telkens vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen bedrag staat ingevuld op de vordering tot schadevergoeding.
Ten aanzien van de overige benadeelde partijen heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, omdat de vorderingen te laat zijn ingediend. Hierdoor is het voor de raadsman onmogelijk om fatsoenlijk verweer te voeren. De raadsman is van mening dat deze gang van zaken strijd oplevert met de goede procesorde.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van rechtstreekse schade en causaal verband en dat de benadeelde partijen daarom niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
Meest subsidiair heeft de raadsman aanhouding van de zaak verzocht, zodat de raadsman in de gelegenheid kan worden gesteld de vorderingen gemotiveerd te betwisten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien er geen bedrag op de vordering tot schadevergoeding is ingevuld.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat de vordering te laat is ingediend.
Volgens artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan een vordering tot schadevergoeding tot het moment van het requisitoir van de officier van justitie ingediend worden. Het was wellicht beter geweest als de advocaat van de benadeelde partij de vordering eerder had ingediend, maar de vordering is niet dermate uitgebreid, ingewikkeld of complex dat er is gehandeld in strijd met de goede procesorde. De rechtbank is van oordeel dat er in de onderhavige situatie – gelet op het tijdstip van toezenden van de vordering en de inhoud daarvan – voldoende gelegenheid is geweest om het verweer tegen de vordering van de benadeelde partij voor te bereiden. De rechtbank ziet dan ook geen reden om deze zaak aan te houden.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post “Gemiste inkomsten als gevolg van opnemen verlofdagen”, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist Beoordeling van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post “Gemaakte kosten in verband met huur auto ophalen eigen auto en wegbrengen [benadeelde 3] ” ad € 44,-, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 44,-.
Daarbij overweegt de rechtbank dat de schade niet zou zijn ontstaan, indien het schietincident niet zou hebben plaatsgevonden. Daarmee bestaat er een causaal verband tussen de gevorderde schade en de bewezenverklaarde feiten. De schade is naar het oordeel van de rechtbank ook in redelijkheid voorzienbaar en aan de verdachte toe te rekenen. Naar redelijkheid kan worden verwacht dat door een dergelijk heftig schietincident de politie veiligheidsmaatregelen zou nemen jegens het slachtoffer en de naasten van het slachtoffer, zeker nu het bewezenverklaarde schietincident een link heeft met het georganiseerde drugscircuit en al eerder naar aanleiding van een in Antwerpen gestolen partij drugs diverse (gewelds)incidenten hebben plaatsgevonden. Er is aldus sprake van rechtstreeks geleden schade als bedoeld in artikel 51f Sv.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de aard en de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat voor de benadeelde partij kan worden aangenomen dat zij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast, zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank zal, gelet op de nu beschikbare onderbouwing van de vorderingen, de betwisting van de hoogte en vergelijkbare gevallen uit de rechtspraak, de immateriële schade van benadeelde op dit moment naar billijkheid vaststellen op € 750,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 794,-, bestaande uit € 44,- aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 10 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 3 en 4 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 794,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 2] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat de vordering te laat is ingediend en verwijst daarbij naar hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] .
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post “Studievertraging”, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en beoordeling van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om deze post als schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen, zoals door de benadeelde partij verzocht. Deze post betreft immers niet door de rechtbank vastgestelde, dan wel geschatte schade.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten “Kosten therapie” ad € 1.819,- en “Reiskosten therapie” ad € 297,92, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag. Daarbij verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] over het causale verband tussen de bewezenverklaarde feiten en de schade, hetgeen ook geldt voor het causale verband tussen de bewezenverklaarde feiten en de “kosten therapie” en de “reiskosten therapie”.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 750,- . Ook hier verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] .
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.866,92, bestaande uit € 2.116,92 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 10 oktober 2024.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 3 en 4 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.866,92, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 3] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat de vordering te laat is ingediend en verwijst daarbij naar hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] .
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten “Kosten in verband met opnemen verlof”, “Kosten vaccinatie uit voorzorg van langere periode safehouse”, “Gemaakte kosten in verband met aanschaf kleding tijdens periode in safehouse”, “Kosten in verband met laten reinigen van kleding en “Gemiste inkomsten als gevolg van opnemen verlofdagen”, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en beoordeling van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post “Eigen risico 2025 in verband met therapie” ad € 385,- is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag. Daarbij verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] over het causale verband tussen de bewezenverklaarde feiten en de schade.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 750,-. Ook hier verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] .
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.135,-, bestaande uit € 385,- aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 10 oktober 2024.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 3 en 4 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.135,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 4] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 36f, 47, 48, 55, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en subsidiair, 3 primair, 4 primair en 5 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3 subsidiair, 4 subsidiair en 5 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II
ten aanzien van feit 3 subsidiair en feit 4 subsidiair
eendaadse samenloop van
medeplichtigheid aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling
en
medeplichtigheid aan opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
ten aanzien van feit 5 tweede cumulatief/alternatief
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen en mede te plegen
en
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (DERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
12 (TWAALF) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) JARENvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd deelneemt aan een gedragsinterventie, bestaande uit CoVa+ of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens deze instelling aan hem worden gegeven;
- zich gedurende de proeftijd laat behandelen door ForFACT of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik, bij overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal, nadat dit door de rechter is bevolen, de verdachte zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt;
- gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van verdovende middelen en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
- zich gedurende de proeftijd verplicht inspant voor het vinden en behouden van een dagbesteding, zoals betaald werk, onbetaald werk, dan wel vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het -op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden (apart geminuteerd);
[benadeelde 1]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 794,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan ;
bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 794,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van
[benadeelde 2];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 15 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[benadeelde 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.866,92 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan ;
bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.866,92, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van
[benadeelde 3];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 38 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[benadeelde 4]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 1.135,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan ;
bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.135,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van
[benadeelde 4];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 21 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Burgers, voorzitter,
mr. A.P. Pereira Horta, rechter,
mr. F. Bouman, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 juli 2025.