9.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien er geen bedrag op de vordering tot schadevergoeding is ingevuld.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat de vordering te laat is ingediend.
Volgens artikel 51g Sv kan een vordering tot schadevergoeding tot het moment van het requisitoir van de officier van justitie ingediend worden. Het was wellicht beter geweest als de advocaat van de benadeelde partij de vordering eerder had ingediend, maar de vordering is niet dermate uitgebreid, ingewikkeld of complex dat er is gehandeld in strijd met de goede procesorde. De rechtbank is van oordeel dat er in de onderhavige situatie – gelet op het tijdstip van toezenden van de vordering en de inhoud daarvan – voldoende gelegenheid is geweest om het verweer tegen de vordering van de benadeelde partij voor te bereiden. De rechtbank ziet dan ook geen reden om deze zaak aan te houden.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post “Gemiste inkomsten als gevolg van opnemen verlofdagen”, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist. Beoordeling van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post “Gemaakte kosten in verband met huur auto ophalen eigen auto en wegbrengen [benadeelde 3] ” ad € 44,-, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 44,-.
Daarbij overweegt de rechtbank dat de schade niet zou zijn ontstaan, indien het schietincident niet zou hebben plaatsgevonden. Daarmee bestaat er een causaal verband tussen de gevorderde schade en de bewezenverklaarde feiten. De schade is naar het oordeel van de rechtbank ook in redelijkheid voorzienbaar en aan de verdachte toe te rekenen. Naar redelijkheid kan worden verwacht dat door een dergelijk heftig schietincident de politie veiligheidsmaatregelen zou nemen jegens het slachtoffer en de naasten van het slachtoffer, zeker nu het bewezenverklaarde schietincident een link heeft met het georganiseerde drugscircuit en al eerder naar aanleiding van een in Antwerpen gestolen partij drugs diverse (gewelds)incidenten hebben plaatsgevonden. Er is aldus sprake van rechtstreeks geleden schade als bedoeld in artikel 51f Sv.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de aard en de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat voor de benadeelde partij kan worden aangenomen dat zij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast, zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank zal, gelet op de nu beschikbare onderbouwing van de vorderingen, de betwisting van de hoogte en vergelijkbare gevallen uit de rechtspraak, de immateriële schade van benadeelde op dit moment naar billijkheid vaststellen op € 750,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 794,-, bestaande uit € 44,- aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 10 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 3 en 4 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 794,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 2] .
De rechtbank zal, zoals gebruikelijk bij toepassing van het jeugdstrafrecht in gevallen als de onderhavige, de gijzeling bepalen op nul dagen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat de vordering te laat is ingediend en verwijst daarbij naar hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] .
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post “Studievertraging”, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en beoordeling van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om deze post als schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen, zoals door de benadeelde partij verzocht. Deze post betreft immers niet door de rechtbank vastgestelde, dan wel geschatte schade.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten “Kosten therapie” ad € 1.819,- en “Reiskosten therapie” ad € 297,92, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag. Daarbij verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] over het causale verband tussen de bewezenverklaarde feiten en de schade, hetgeen ook geldt voor het causale verband tussen de bewezenverklaarde feiten en de onderhavige “kosten therapie” en “reiskosten therapie”.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 750,-. Ook hier verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] .
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.866,92, bestaande uit € 2.116,92 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 10 oktober 2024.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 3 en 4 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.866,92, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 3] .
De rechtbank zal, zoals gebruikelijk bij toepassing van het jeugdstrafrecht, de gijzeling bepalen op nul dagen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat de vordering te laat is ingediend en verwijst daarbij naar hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] .
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten “Kosten in verband met opnemen verlof”, “Kosten vaccinatie uit voorzorg van langere periode safehouse”, “Gemaakte kosten in verband met aanschaf kleding tijdens periode in safehouse”, “Kosten in verband met laten reinigen van kleding” en “Gemiste inkomsten als gevolg van opnemen verlofdagen”, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en beoordeling van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post “Eigen risico 2025 in verband met therapie” ad € 385,- is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag. Daarbij verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] over het causale verband tussen de bewezenverklaarde feiten en de schade.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 750,-. Ook hier verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] .
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.135,-, bestaande uit € 385,- aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 10 oktober 2024.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 3 en 4 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.135,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 4] .
De rechtbank zal, vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht, de gijzeling bepalen op nul dagen.