ECLI:NL:RBDHA:2025:12858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
C/09/677719 / HA RK 24-673
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in zaak rondom overlijden van [de overledene]

In deze zaak hebben verzoekers, de ouders van de overleden [de overledene], een verzoek ingediend tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van de omstandigheden rondom het overlijden van hun dochter, die op 28 november 2015 om het leven kwam na een aanrijding door een trein. Verzoekers zijn van mening dat de Staat der Nederlanden onrechtmatig heeft gehandeld door onvoldoende onderzoek te doen naar de dood van [de overledene]. De rechtbank heeft het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen, omdat de procedure van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering de aangewezen weg is voor verzoekers om hun klachten over het onderzoek naar de dood van [de overledene] te uiten. De rechtbank oordeelt dat het verzoek niet gericht is op het verkrijgen van bewijs voor een civiele procedure, maar dat verzoekers willen dat er nader onderzoek wordt gedaan naar de dood van hun dochter. De rechtbank stelt vast dat de artikel 12-procedure de juiste route is, omdat deze procedure de mogelijkheid biedt om te klagen over het niet vervolgen van strafbare feiten en ook getuigen kan horen. De rechtbank wijst erop dat het ontbreken van het onderzoeksdossier geen belemmering vormt voor het indienen van een artikel 12-verzoek. De verzoeken van verzoekers worden afgewezen, evenals hun verzoek om afgifte van stukken en de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/677719 / HA RK 24-673
Beschikking van 15 juli 2025
in de zaak van

1.[verzoeker] , te [woonplaats] ,

2.
J. [verzoekster], te [woonplaats] ,
verzoekers,
advocaten mrs. C.J. Knoops-Hamburger en G.G.J.A. Knoops,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN, te Den Haag,
verweerder,
advocaten mrs. M.F.H. Hirsch Ballin en M. Beekes.
Partijen worden hierna respectievelijk “ [verzoeker] ”, “ [verzoekster] ” en “de Staat” genoemd. Verzoekers worden gezamenlijk aangeduid als “verzoekers”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met 21 producties, ingekomen op 20 december 2024;
  • het verweerschrift met 9 producties, ingekomen op 12 mei 2025.
1.2.
Op 20 mei 2025 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling. Hierbij waren aanwezig:
  • verzoekers met mrs. Knoops-Hamburger en Knoops;
  • namens de Staat: mevrouw [naam 1] , werkzaam bij het College van procureurs-generaal, met mrs. Hirsch Ballin en Beekes.
De advocaten van partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Verzoekers zijn de ouders van wijlen [de overledene] (hierna: [de overledene] ).
2.2.
In de avond van 27 november 2015 is [de overledene] samen met haar vriendinnen naar een uitgaansgelegenheid in Hilversum gegaan. Daar is [de overledene] rond 02:19 uur in de nacht van 27 op 28 november 2015 vertrokken. Toen haar vriendinnen haar niet konden vinden, is [de overledene] om 02:26 uur als vermist opgegeven.
2.3.
Na de melding van de vermissing van [de overledene] is de politie een onderzoek gestart. Zo is er naar haar uitgekeken, is de route naar haar huis gereden en zijn er camerabeelden bekeken. Er is ook een Stealth-sms aangevraagd om de locatie van haar telefoon te achterhalen, maar deze aanvraag is afgewezen omdat er op dat moment geen aanwijzingen waren voor acuut levensgevaar.
2.4.
In de vroege ochtend van 28 november 2015 is [de overledene] overleden nadat zij rond 05:29 uur is aangereden door een trein op het spoor tussen Hollandse Rading en Hilversum.
2.5.
Na het overlijden van [de overledene] is de politie een onderzoek gestart. Onderdeel van dit onderzoek was het opnieuw aanvragen van de Stealth-sms om de telefoon van [de overledene] , die niet werd aangetroffen bij het lichaam van [de overledene] , te lokaliseren. De Stealth-sms is toen wel verzonden. Verder heeft er een lijkschouw plaatsgevonden, waarbij is geconcludeerd dat nader onderzoek aan het lichaam niet mogelijk was.
2.6.
Naar aanleiding van het onderzoek is op 28 november 2015 de conclusie getrokken dat suïcide het meest aannemelijke scenario is.
2.7.
Hierna zijn nog enkele onderzoekshandelingen verricht. Getracht is de telefoon van [de overledene] op te sporen, om vast te stellen waar [de overledene] na haar vertrek uit de uitgaansgelegenheid is geweest, en verder zijn getuigen gehoord en is bloed en oogvocht afgenomen.
2.8.
Op 30 november 2015 is een proces-verbaal van verdenkingen opgemaakt. Daarbij is als verdenking geformuleerd dat iemand (mogelijk) verantwoordelijk was voor haar dood door roekeloosheid, omdat [de overledene] mogelijk onder invloed was van geestverruimende middelen die door een derde aan haar gegeven zouden kunnen zijn. Naar aanleiding van dit proces-verbaal is het onderzoek verder voortgezet.
2.9.
Verzoekers hebben zelf ook onderzoek gedaan of laten doen naar – de gang van zaken voorafgaand aan – de dood van [de overledene] . Zo hebben zij een deskundige, dr. [naam 2] (hierna te noemen: [naam 2] ), in de arm genomen. Hij heeft onderzoek gedaan naar de doodsoorzaak van [de overledene] . [naam 2] brengt in zijn rapport naar voren dat het wel mogelijk was om nader onderzoek te doen naar het lichaam van [de overledene] om duidelijkheid te verkrijgen over de toedracht van de aanrijding. In zijn rapport constateert [naam 2] dat de trein [de overledene] van achter moet hebben aangereden, een oordeel dat niet strookt met de (verschillende) verklaringen die de machinist van de trein heeft afgelegd.
2.10.
Verzoekers hebben op meerdere momenten, onder andere naar aanleiding van het rapport van [naam 2] , informatie uit eigen onderzoek c.q. opgedragen onderzoek verstrekt aan de politie en het OM met het verzoek het onderzoek naar de dood van [de overledene] naar aanleiding van die informatie te heropenen.
2.11.
Nadat het strafrechtelijk onderzoek was gesloten, heeft op 29 december 2015 een gesprek plaatsgevonden tussen het OM en verzoekers. Hierbij was [naam 2] aan de zijde van verzoekers aanwezig. De uitkomsten van het toxicologisch en tactisch onderzoek zijn tijdens dit gesprek besproken. Verder is besproken dat er meer getuigen gehoord zullen worden en dat er navraag zal worden gedaan naar een mogelijk hiaat in de whatsapp-berichten van [de overledene] .
2.12.
Op 6 januari 2016 is de telefoon van [de overledene] gevonden en is het toestel veiliggesteld voor nader onderzoek.
2.13.
In de periode daarna heeft [verzoeker] op meerdere momenten inzage gekregen in het dossier. Verzoekers hadden een afschrift van het dossier verzocht, maar dit verzoek is afgewezen in verband met de privacy van derden.
2.14.
Op 6 augustus 2019 heeft het OM verzoekers geïnformeerd over het voornemen om een second opinion van het forensisch onderzoek te laten plaatsvinden, gevolgd door een reflectiebijeenkomst. Aan de reflectiebijeenkomst hebben meerdere officieren van justitie van verschillende arrondissementsparketten en een advocaat-generaal deelgenomen. Tijdens deze bijeenkomst is gereflecteerd op de second opinion van het forensisch onderzoek in relatie tot het tactisch onderzoek dat heeft plaatsgevonden.
2.15.
Naar aanleiding van de second opinion en de reflectiebijeenkomst heeft op 12 mei 2020 een gesprek plaatsgevonden tussen het OM en verzoekers. Tijdens dit gesprek is toegelicht dat de eerdere conclusies in het onderzoek naar de dood van [de overledene] door de second opinion en tijdens de reflectiebijeenkomst zijn bevestigd.
2.16.
Verzoekers hebben de heer [naam 3] (hierna te noemen: [naam 3] ) ingeschakeld. [naam 3] heeft jaren werkervaring bij de politie en hij heeft op verzoek van verzoekers het tactische onderzoek zoals de politie dat heeft uitgevoerd, bestudeerd. Aangezien verzoekers niet beschikken over het onderzoeksdossier heeft [naam 3] onderzoek gedaan op basis van de informatie van verzoekers die zij hebben verkregen door de inzage in de stukken. In zijn rapport concludeert [naam 3] dat hij geen aanwijzingen heeft gevonden die wijzen in de richting van suïcide, maar hij benadrukt daarbij dat verkrijging van het politiedossier essentieel is om goed onderzoek te kunnen doen naar de kwaliteit van het politieonderzoek.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoek strekt, zakelijk weergegeven, tot het, uitvoerbaar bij voorraad, bevelen van een voorlopig getuigenverhoor teneinde zes getuigen te horen. Daarbij verzoeken verzoekers een afschrift van de processen-verbaal waarin de namen, adresgegevens en geboortedata van drie van de te horen getuigen zijn opgenomen. Tot slot wordt verzocht de Staat te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan het verzoek leggen verzoekers ten grondslag dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld waardoor zij schade hebben geleden. Verzoekers brengen hierbij de onderstaande onrechtmatige gedragingen naar voren:
  • De politie is nalatig geweest in het onderzoek naar de vermissing van [de overledene] ;
  • De politie en het OM hebben voorbarig en ongefundeerd de conclusie getrokken dat sprake was van suïcide, door na summier onderzoek het dossier te sluiten en verzoekers mede te delen dat het om suïcide ging waarbij geen nader onderzoek meer mogelijk was;
  • De politie en het OM hebben na de heropening van het opsporingsonderzoek geen adequaat onderzoek verricht naar het overlijden van [de overledene] ;
  • Het OM heeft ten onrechte geweigerd het dossier aan verzoekers te verstrekken;
  • Het OM heeft ten onrechte beelden doen vernietigen.
Door middel van het voorlopig getuigenverhoor willen verzoekers hun vordering nader onderbouwen. Omdat zij niet van alle getuigen de contactgegevens hebben, verzoeken zij tevens afgifte van de processen-verbaal waaruit deze gegevens blijken.
3.3.
De Staat voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek, dan wel tot beperking van de onderwerpen van het verhoor en de te horen getuigen.
3.4.
Hierna wordt, voor zover van belang, nader op de standpunten van partijen ingegaan.

4.De beoordeling

Slotsom van de beoordeling
4.1.
De verzoeken worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Het beoordelingskader van het voorlopig getuigenverhoor
4.2.
Omdat het verzoek is ingediend op 20 december 2024 zal het verzoek worden beoordeeld aan de hand van de destijds geldende wetgeving, te weten artikel 186 Rv (oud). De op 1 januari 2025 in werking getreden wetgeving omtrent het nieuwe bewijsrecht is in deze procedure dan ook niet van toepassing.
4.3.
Een voorlopig getuigenverhoor heeft als doel de verzoeker in staat te stellen duidelijkheid te verkrijgen over bepaalde feiten waarvan hij in een eventuele procedure de bewijslast zal hebben. Daarnaast biedt het de verzoeker de mogelijkheid zijn proceskansen beter te kunnen inschatten.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan worden toegewezen in de gevallen waarin volgens de wet het bewijs door getuigen is toegelaten. Uitgangspunt daarbij is dat de feiten die met het verhoor bewezen kunnen worden tot een beslissing van de zaak kunnen leiden. Op grond van vaste jurisprudentie zal een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor alleen worden afgewezen als: (1) de rechtbank van oordeel is dat van de bevoegdheid tot het gebruiken van dit middel misbruik wordt gemaakt, (2) het verzoek in strijd is met de goede procesorde, of (3) het verzoek moet afstuiten op een ander zwaarwichtig bezwaar. Ook geldt bij een verzoek als dit de regel uit artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek dat (4) zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt. Als geen van deze situaties zich voordoet en het verzoek verder aan alle vereisten voldoet, wordt het verzoek toegewezen.
Is sprake van misbruik van bevoegdheid?
4.5.
De Staat stelt zich op het standpunt dat verzoekers misbruik maken van de bevoegdheid een voorlopig getuigenverhoor te vragen, omdat zij de bevoegdheid inzetten voor een ander doel dan waarvoor deze bedoeld is. De Staat voert daartoe aan dat uit het verzoek volgt dat verzoekers willen dat nader onderzoek wordt gedaan naar de dood van [de overledene] . Voor die wens is volgens de Staat de procedure van artikel 12 Wetboek van Strafvordering (hierna: artikel 12-procedure) de aangewezen weg, omdat de bevoegde (straf)rechter in die procedure (het gerechtshof) oordeelt of het OM voldoende en adequaat onderzoek heeft gedaan. Deze rechter kan bepalen dat er meer onderzoek gedaan moet worden.
4.6.
Verzoekers stellen dat het verzoek niet gericht is op (nader) onderzoek naar de dood van [de overledene] , maar om feiten en omstandigheden boven water te krijgen die bevestiging bieden van hun stelling dat de Staat onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door te weinig, althans gebrekkig onderzoek te doen. Verzoekers willen een vordering instellen die strekt tot vergoeding van de schade die zij als gevolg van dat onrechtmatig handelen hebben geleden en nog lijden. Zij voeren in reactie op het verweer van de Staat aan dat een artikel 12-procedure niet passend is, ook omdat zij niet beschikken over een afschrift van het strafdossier. Ze menen verder dat in de artikel 12-procedure geen getuigen gehoord kunnen worden en dat die procedure geen schadevergoedingsmogelijkheid kent.
4.7.
De kern van het betoog van verzoekers is, zo begrijpt de rechtbank, dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de dood van [de overledene] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] zelf toegelicht dat de Staat ten onrechte suggereert dat er een volwaardige second opinion heeft plaatsgevonden. Hij wees er op dat de door verzoekers ingebrachte informatie niet meegenomen is in de second opinion. [verzoeker] heeft toegelicht dat [de overledene] al verwondingen moet hebben gehad voordat zij op het spoor terecht is gekomen. Zijn betoog had onmiskenbaar de strekking dat ten onrechte nader onderzoek naar betrokkenheid van een of meer derden bij de dood van [de overledene] achterwege is gebleven ondanks hetgeen van de zijde van verzoekers is aangedragen. Naar het oordeel van de rechtbank is duidelijk – en vanzelfsprekend volstrekt begrijpelijk - dat verzoekers willen achterhalen wat zich heeft afgespeeld in de nacht waarin [de overledene] om het leven is gekomen. De vraag is of de artikel 12-procedure in zo’n geval de aangewezen, en ook exclusief te bewandelen, route is.
Is de artikel 12-procedure in dit geval de aangewezen weg?
4.8.
In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering [1] is (onder verwijzing naar literatuur) bevestigd dat de artikel 12-procedure ook nu al de mogelijkheid biedt beklag te doen over het
niet-opsporenvan strafbare feiten. In de Memorie van Toelichting staat hierover het volgende:
“Volgens de huidige bewoordingen van artikel 12 kan worden geklaagd over de niet-vervolging van een strafbaar feit. Volgens geldend recht valt onder niet-vervolging ook het niet aanvangen van de opsporing of het stagneren van het opsporingsonderzoek[..]’’. [2]
Beklag in een artikel 12-procedure is dus mogelijk in gevallen waarin wordt afgezien van verder onderzoek naar een mogelijk strafbaar feit als een (direct) belanghebbende van mening is dat dit onterecht is en er redenen zijn nader onderzoek te doen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat wat verzoekers naar de kern willen of althans de afgelopen jaren steeds hebben gewild.
4.9.
Het standpunt van verzoekers dat zij een dergelijk verzoek niet kunnen indienen omdat zij niet over het (onderzoeks-)dossier beschikken en daarom de artikel 12-procedure geen optie was (of is), maakt dat niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Staat er met recht op gewezen dat de artikel 12-procedure voorziet in een regeling tot kennisneming van ‘de op de zaak betrekking hebbende stukken’ (artikel 12f lid 2 Sv) door de klager en diens advocaat of gemachtigde. In de regel zal de kennisneming kunnen plaatsvinden (tijdig) voordat de klager door het gerechtshof wordt gehoord. Het ontbreken van het onderzoeksdossier vormt naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen hindernis voor de start van een artikel 12-procedure door middel van indiening van een klaagschrift.
4.10.
Verzoekers zien als belemmering van de artikel 12-procedure, naar de rechtbank hun standpunt begrijpt, dat daarin geen mogelijkheid bestaat getuigen te horen. Die visie deelt de rechtbank niet. Artikel 12i Sv geeft het gerechtshof de bevoegdheid de officier van justitie een last op te leggen bepaalde onderzoekshandelingen te (laten) verrichten. Tot die onderzoekshandelingen is het horen van getuigen ook te rekenen.
4.11.
Juist is wel het betoog van verzoekers dat de artikel 12-procedure geen mogelijkheid bevat aan klagers een schadevergoeding toe te kennen. Maar de schadevergoeding waarop verzoekers aanspraak maken kan pas aan de orde zijn als het daarvoor beschikbare (strafrechtelijke) rechtsmiddel is aangewend.
4.12.
Daarbij merkt de rechtbank nog wel het volgende op. Denkbaar is dat sprake is geweest van zodanig onzorgvuldig handelen van de zijde van de politie of het OM dat in redelijkheid niet verlangd kan worden een artikel 12-procedure te starten. Dat zal zich in het bijzonder kunnen voordoen als op voorhand duidelijk is dat die procedure geen oplossing zal kunnen bieden door omstandigheden die aan de politie of het OM te wijten zijn. Te denken is bijvoorbeeld aan het geval dat essentiële bewijsmiddelen door onzorgvuldig handelen zijn weggeraakt of in het ongerede zijn geraakt. In zo’n geval zou de weg naar de civiele rechter (ook voor bewijsgaring) direct ingeslagen kunnen worden. In dit geval hebben verzoekers louter gesteld dat er camerabeelden zijn vernietigd maar dit betoog niet van een onderbouwing voorzien en verzoekers hebben niet betoogd dat juist hierdoor een artikel 12-procedure geen kans van slagen heeft. Er is geen aanknopingspunt geboden voor de gedachte dat juist hierdoor nadere onderzoek kansloos is.
4.13.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank van oordeel is dat de artikel 12-procedure voor verzoekers de aangewezen weg is en ook de exclusieve route is waarin de strafrechter (die daartoe meer geëquipeerd is) een oordeel velt over de kwaliteit van het strafrechtelijk onderzoek. Het gaat daarbij om een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang die niet doorkruist moet worden door een civielrechtelijke (voorlopige) bewijs(vergarings-)procedure. Dat de artikel 12-procedure geen schadevergoeding kent, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Het verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor zal dan ook worden afgewezen.
Het verzoek tot afgifte van stukken
4.14.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het verzoek tot afgifte van de processen-verbaal enkel ziet op de NAW-gegevens van de machinist en de agenten om hen als getuigen te kunnen oproepen. Nu het verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor wordt afgewezen, hebben verzoekers geen belang meer bij de gevraagde stukken. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Proceskostenveroordeling
4.15.
Verzoekers hebben verzocht de Staat te veroordelen in de kosten van het geding. Nu zij in het ongelijk zijn gesteld, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor een proceskostenveroordeling van de Staat. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2025. [3]

Voetnoten

1.De verwachting (of bedoeling) is dat de herziening op 1 april 2029 haar beslag krijgt.
2.Kamerstukken II 2022/23, 36 327, nr. 3, p. 837
3.type: 3384