In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek van een verzoeker om een voorlopige voorziening. De verzoeker, geboren op een onbekende datum en met een onbekende nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning met als doel gezinshereniging met zijn moeder. Deze aanvraag is op 23 maart 2025 door de Minister van Asiel en Migratie afgewezen. Hiertegen heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij het besluit op het bezwaar in Nederland kan afwachten. De minister heeft op 5 juni 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek.
De voorzieningenrechter oordeelt dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen als onverwijlde spoed dat vereist. Aangezien de minister zich niet verzet tegen de toewijzing en er geen beletselen zijn om het verzoek toe te wijzen, wordt het verzoek toegewezen. Dit betekent dat de minister verzoeker niet mag uitzetten totdat er op het bezwaar is beslist. Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 907,- voor de rechtsbijstand die de verzoeker heeft ontvangen. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.