In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Het bestreden besluit, dat op 23 april 2025 was genomen, hield in dat eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar kreeg opgelegd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. S.C. van Paridon. De rechtbank heeft de zaak op 10 juli 2025 behandeld, maar de verweerder is niet verschenen.
Eiser voerde aan dat er bijzondere individuele omstandigheden waren die aanleiding hadden moeten geven om af te zien van het opleggen van het inreisverbod. Hij had verklaard dat hij vijf jaar in Spanje had gewoond en daar ook stond ingeschreven. Het inreisverbod zou hem belemmeren om zijn leven in Spanje weer op te pakken. De rechtbank oordeelde dat de motivering van het inreisverbod niet deugdelijk was, omdat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de belangen van eiser niet waren meegewogen in de beslissing om het inreisverbod op te leggen. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van een motiveringsgebrek in de zin van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het betrekking had op het inreisverbod. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na bekendmaking.