In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat aan eiseres was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had op 14 mei 2024 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar ontvangen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij zich liet vertegenwoordigen door haar gemachtigde, mr. S. Akkas. De rechtbank heeft de zaak op 10 juli 2025 behandeld, waarbij verweerder niet aanwezig was.
De rechtbank overweegt dat verweerder terecht een vertrektermijn aan eiseres heeft onthouden op basis van zware gronden. Eiseres had Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen en had zich gedurende enige tijd aan het toezicht onttrokken. De rechtbank concludeert dat de gronden voor het terugkeerbesluit en het inreisverbod deugdelijk zijn gemotiveerd en dat er een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiseres heeft aangevoerd dat zij ten onrechte geen vertrektermijn van vier weken heeft gekregen, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen invloed heeft op de toepassing van de zware gronden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.