ECLI:NL:RBDHA:2025:12773

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
NL24.24185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van een vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat aan eiseres was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had op 14 mei 2024 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar ontvangen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij zich liet vertegenwoordigen door haar gemachtigde, mr. S. Akkas. De rechtbank heeft de zaak op 10 juli 2025 behandeld, waarbij verweerder niet aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat verweerder terecht een vertrektermijn aan eiseres heeft onthouden op basis van zware gronden. Eiseres had Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen en had zich gedurende enige tijd aan het toezicht onttrokken. De rechtbank concludeert dat de gronden voor het terugkeerbesluit en het inreisverbod deugdelijk zijn gemotiveerd en dat er een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiseres heeft aangevoerd dat zij ten onrechte geen vertrektermijn van vier weken heeft gekregen, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen invloed heeft op de toepassing van de zware gronden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24185

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft in het terugkeerbesluit eiseres een vertrektermijn onthouden. In dit verband heeft verweerder zich in het terugkeerbesluit op het standpunt gesteld dat een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan de verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
1.1.
Eiseres voert aan dat verweerder haar ten onrechte geen vertrektermijn van vier weken heeft gegund. Eiseres heeft namelijk niet eerder een vertrektermijn of een aanzegging om Nederland te verlaten gehad. Daarnaast is eiseres op legale wijze Nederland binnengekomen, namelijk met het vliegtuig via Madrid. Zware grond 3a kan eiseres dan ook niet worden tegengeworpen Ook zware grond 3i kan haar niet worden tegengeworpen. Dat eiseres heeft verklaard liever in Nederland te willen blijven, betekent niet dat zij weigert om terug te keren naar Brazilië. Voor wat betreft de lichte gronden voert eiseres aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hier een risico op onttrekking uit volgt. Eiseres heeft bovendien een vaste verblijfplaats waar zij huur voor betaalt en waar zij door de politie ook is aangetroffen. Nu er volgens eiseres ten onrechte geen vertrektermijn is gegeven, is ook het inreisverbod ten onrechte opgelegd.
1.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 62, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bepaalt dat de vreemdeling tegen wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, Nederland uit eigen beweging binnen vier weken dient te verlaten. Op grond van artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw, kan verweerder deze termijn voor vrijwillig vertrek verkorten, dan wel bepalen dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Volgens artikel 6.1. van het Vb kan worden aangenomen dat er sprake is van een risico op onttrekking in de zin van artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw, indien ten minste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb, op de vreemdeling van toepassing zijn.
1.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat zware grond 3a van toepassing is in het geval van eiseres. Eiseres heeft namelijk verklaard naar Nederland te zijn gekomen om te werken en omdat het werkaanbod in Nederland groter is dan in andere lidstaten van de Europese Unie. Eiseres had hier bij binnenkomst echter niet de vereiste vergunning voor. Dit betekent dat eiseres niet op de juiste wijze Nederland is ingereisd. Dat eiseres binnen de vrije termijn van 90 dagen Nederland is ingereisd, doet hier niet aan af nu eiseres Nederland is ingereisd met het doel hier langer te verblijven (vergelijk artikel 12, eerste lid, van de Vw en artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb). Verweerder heeft zware grond 3a dan ook aan eiseres kunnen tegenwerpen. Nu eiseres Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en niet rechtmatig in Nederland verbleef, had zij haar onrechtmatig verblijf moeten melden. Dat heeft zij niet gedaan. Zware grond 3b kon daarom ook aan haar worden tegengeworpen. Uit het samenstel van de zware gronden 3a en 3b blijkt reeds dat er een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Dat eiseres niet eerder een vertrektermijn of een aanzegging heeft gehad om Nederland te verlaten, maakt dat niet anders, nu dit geen voorwaarde is voor het aannemen van een risico op onttrekking en dit de toepasselijkheid van de twee genoemde zware gronden ook niet wegneemt. Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd eiseres een vertrektermijn te onthouden. De beroepsgrond slaagt niet.
2. Het beroep is ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.