ECLI:NL:RBDHA:2025:12713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
11705199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de opleiding tot examinator bij het CBR en de gevolgen van ongelijke behandeling

In deze zaak vordert de eiser, een examinator in opleiding bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), dat zijn opleiding tot examinator wordt hersteld na een tussentijdse beëindiging. De eiser stelt dat hij ongelijk is behandeld in vergelijking met andere kandidaten die ook de oefen-Mondelinge Meting RijProcedure (MMRP) niet hebben gehaald, maar wel een herkansing hebben gekregen. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims van ongelijke behandeling en dat het CBR niet in strijd heeft gehandeld met het beginsel van goed werkgeverschap. De kantonrechter concludeert dat de beëindiging van de opleiding gerechtvaardigd was, gezien de onvoldoende prestaties van de eiser tijdens de opleiding en de oefen-MMRP. De vorderingen van de eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van het CBR.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
DJ/c
Rolnr.: 11705199 \ RL EXPL 25-9168
Datum: 14 juli 2025
Vonnis van de kantonrechter ex artikel 254 Rv in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.M.W. Feijen,
tegen
Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,
gevestigd te Rijswijk,
gedaagde partij,
gemachtigde: mrs. M.J. Hofste en L.C.J. van Roekel.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘CBR’ genoemd.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- de dagvaarding van 3 juni 2025 met producties 1 tot en met 21;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 35.
1.2.
Op 30 juni 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden waarvan aantekening is gehouden. Daarna is de uitspraak bepaald op heden.

2.Feiten

De arbeidsovereenkomst
2.1.
[eiser] is op 1 april 2024 bij CBR in dienst getreden in de functie van examinator Rijvaardigheid (RVI3) voor de categorie B (personenauto) en op termijn categorie AM2 (bromfiets). Bepaald is dat [eiser] gedurende de eerste vier maanden van het dienstverband een opleiding zou volgen (dus van 1 april tot 1 augustus 2024). [eiser] was bij het aangaan van het dienstverband 56 jaar. Voordat hij CBR in dienst trad was hij gedurende 33 jaar werkzaam als rijinstructeur. Het salaris bedroeg op basis van een parttime (80%) € 3.429,60 bruto per maand.
2.2.
Het betreft een dienstverband voor bepaalde tijd, te weten van 1 april 2024 tot en met 31 maart 2025. Bepaald is dat het dienstverband tussentijds kan worden opgezegd maar dat de intentie is om na het verstrijken van de bepaalde tijd over te gaan tot een dienstverband voor onbepaalde tijd, onder de voorwaarde dat er geen belemmeringen zijn, zoals bijvoorbeeld aandachtspunten in het functioneren.
2.3.
In art. 1.4 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat het CBR [eiser] kan verzoeken om tijdelijk andere voorkomende werkzaamheden uit te voeren, onder meer als de opleiding tot examinator niet met succes kan worden afgerond.
De opleiding
2.4.
De opleiding start met het onderdeel theorie gedurende twee weken. In de periode daarna is er, naast opleidingsdagen op de opleidingslocatie, elke week één stagedag. Op de stagedagen neemt de examinator in opleiding onder begeleiding examens af. Van iedere stagedag wordt een verslag gemaakt waarin de ontwikkeling van de kandidaat wordt bijgehouden.
2.5.
De kandidaat wordt elke stagedag beoordeeld op de verschillende onderdelen. Per onderdeel wordt het niveau van de kandidaat bepaald. Er zijn vier niveaus:
  • niveau 4: de examinator beheerst de taak in reguliere situaties;
  • niveau 3: er zijn af en toe reguliere situaties waarin de examinator de taak niet beheerst;
  • niveau 2: er zijn veelvuldig situaties waarin de examinator de taak niet beheerst;
  • niveau 1: de examinator beheerst de betreffende taak (nagenoeg) niet.
2.6.
Vervolgens vindt de MMRP (Mondelinge Meting RijProcedure) plaats, een mondeling examen dat wordt afgenomen door een docent van een andere vestiging en een eigen docent. Voorafgaand aan het MMRP wordt een oefen-MMRP afgenomen door de eigen docenten. De opleiding wordt vervolgens afgesloten met het ETEV (examen technische vaardigheden).
Het verloop van de opleiding van [eiser]
2.7.
[eiser] heeft de theorie deeltoetsen gehaald (module 0). Module 1 startte op 15 april 2024 en bestond onder meer uit de stagedagen 1 tot en met 5. Deze module is voor [eiser] positief beoordeeld, zij het dat enkele leeronderdelen zijn beoordeeld op niveau 3.
Op 6 mei 2024 startte module 2, Beroepskennis in de praktijk. Deze module duurde vier weken met onder meer de stagedagen 6 tot en met 9.
2.8.
Op 14 mei 2024 heeft op verzoek van [eiser] een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] , twee praktijkstagebegeleiders en een collega examinator in opleiding (EIO). [eiser] vertelde in dat gesprek dat hij het gevoel had dat hij anders werd behandeld dan andere EIO’s en vroeg aan de andere EIO of dat hem ook was opgevallen.
Deze antwoordde dat dit niet het geval was. Toen [eiser] dezelfde vraag nogmaals stelde antwoordde hij geen idee te hebben waarop [eiser] doelde. [eiser] zei toen dat die ander wel complimenten kreeg en hij niet, althans dat [eiser] die ‘eruit moest trekken’. De college EIO zei dat hij dat niet herkende. Wel was hem opgevallen dat hij zelf wat completer was in zijn antwoorden waardoor de praktijkopleider minder doorvroeg. Het gespreksverslag vermeldt verder onder meer het volgende:
“Geresumeerd vertelde [eiser] ons vervolgens dat hij een geschiedenis met zich mee neemt. Hij zei dat wij eens moesten weten wat hij allemaal heeft moeten doorstaan om hier, bij het CBR, te moeten komen. Hij gaf hier nu nog geen openheid over, maar gaf te kennen dat hij dan binnenkort misschien alles maar op tafel moest leggen. Tevens gaf hij aan ons aan dat hij voor zijn gevoel echt is weggepest door Rotterdamse examinatoren/coaches. Hiermee doelde [eiser] op de tijd dat hij nog instructeur was en potentieel sollicitant. Hij zei het gevoel te hebben op 3-0 achterstand te staan bij coaches uit regio Rotterdam. Hij sprak ook uit dat hij het gevoel had, dat als iemand vanuit die regio zijn mondelinge meting zou doen, hij bij voorbaat kansloos zou zijn.
Wij hebben [eiser] aangegeven het ontzettend vervelend voor hem te vinden dat hij dat zo voelt. Dat wij die geschiedenis niet kunnen veranderen en alleen invloed hebben op het hier en nu. Ook hebben wij [eiser] verteld dat hij daarin ook kritisch moet kijken naar zichzelf. In hoeverre geeft hij de collega’s nog een eerlijke kans? Daarnaast hebben we uitgesproken dat [eiser] nu een examinator in opleiding (EIO) is en dat wij als team er net zo veel als bij elke andere EIO aan zullen doen, om van hem een examinator te maken.”
De dag erna is het gesprek voortgezet in aanwezigheid van zijn coach ( [naam 1] ). Het verslag van dit gesprek luidt onder meer:
“ [eiser] heeft vervolgens zijn gevoel gedeeld met [naam 1] en kwam met voorbeelden die hebben bijgedragen aan dat gevoel. [naam 1] heeft vervolgens aangegeven zich van geen kwaad bewust te zijn geweest van enig verschil in behandeling. De voorbeelden gingen over het verschil in reactie van [naam 1] op een minder goede ingreep van beide cursisten. [naam 1] gaf hierop als antwoord dat de ingrepen plaatsvonden in verschillende fases (demo-fase, scenario-fase) en dat dit volledig zonder aanziens des persoons was. Vervolgens gaf [eiser] aan dat het hem op was gevallen dat [naam 2] veel meer tijd op de rechterstoel kreeg, dan hijzelf. Hier gaf [naam 1] op als antwoord dat hij die tijd niet nauwlettend in de gaten heeft gehouden. De ene dag rijdt de één wat meer en de andere dag de ander. (…)
Het gesprek eindigde daarna positief. [eiser] gaf aan opgelucht te zijn dit tegen [naam 1] te hebben kunnen zeggen en bedankte iedereen voor het gesprek.”
Afgesproken is dat [eiser] evenveel tijd in de rechterstoel zou krijgen.
2.9.
Op 17 mei 2024, stagedag 7, werd het onderdeel ‘de examinator in opleiding past de wet- en regelgeving en de rijprocedure B toe’ beoordeeld met niveau 2. Het verslag vermeldt daarover
“ [eiser] is hier mee bezig. Is momenteel nog in het beginstadium dus het moet nog op zn plek vallen.”De overige onderdelen van die dag zijn beoordeeld op niveau 4. Stagedag 8 is beoordeeld op niveau 4.
2.10.
Op 3 juni 2024 startte module 3 (stagedagen 9 tot en met 11). Van stagedag 9 zijn zeven onderdelen met niveau 4 beoordeeld en vier onderdelen met niveau 3. De feedback luidt:
“(…) [eiser] moet ervoor waken te lief te zijn, hij grijpt soms onnodig in om te voorkomen dat de kandidaat misschin in de problemen komt Laat het maar gebeuren en laat ze het zelf oplossen. Bovendien kunnen ingrepen impact hebben op de kandidaat Ook wil hij soms te lang vasthouden aan de route die hij in zijn hoofd heeft en grijpt (onnodig) in Laat de kandidaat gaan en pas je route meteen aan. Dit alles als dat kan gezien de tijd. Dat is ook een aandachtspunt, als de uitslag al in de rit duidelijk is, niet nog meer willen zien maar praktisch zijn, zo nodig eerder de nav aanzetten om niet te laat terug te zijn. Een mooi leermoment was toen we in een file terecht kwamen (Den Haag Zuid) [eiser] moet op een gegeven moment het initiatief nemen om een andere route te nemen (dit was mogelijk Den Hoorn) [eiser] twijfelde om dat te doen omdat hij niet wist waar de volgende afrit zou zijn Nogmaals benadrukt dat gebiedsbekendheid heel belangrijk is. [eiser] is goed thuis in routes, overcapaciteit kweken door wat meer te variëren binnen zijn bekende routes, dan houdt hij die bekendheid en kan het uitbreiden. Al met al een hele leuke en nuttige dag waarbij ik ervan overtuigd ben dat [eiser] met de aandachtspunten wat gaat doen.”
2.11.
Op stagedag 10 zijn zeven onderdelen beoordeeld met niveau 4, zes met niveau 3 en één met niveau 2. Als algemene feedback is vermeld:
“Het eerste examen was [eiser] te lang onderweg, de uitslag was al duidelijk, dan niet te lang vasthouden aan de route die je in je hoofd hebt. Daardoor had je geen tijd meer om te zien wat voor soort examen je daarna had. Nl een 1e examen na TTT met vrijstelling. De instructeur wees [eiser] erop. [eiser] heeft zijn instructeurspet wat meer afgezet, heel goed, die mag nog meer af Een aandachtspunt is dat [eiser] soms nalaat in te grijpen ( mondeling en fysiek) en een paar keer niet maant terwijl dat nodig was. Fijn dat [eiser] het ook herkent, dan komt de verbetering en groei wel, ga ik van uit. Naarmate de dag vorderde, reed [eiser] betere examens qua tijd. Hij varieerde prima in de routes.”
2.12.
Op stagedag 11 zijn zes onderdelen op niveau 4 beoordeeld, zeven op niveau 3 en één op niveau 2. De feedback luidt onder meer:
“(…) We hebben een prettige dag achter de rug waarbij het prettig werken is met [eiser] . Communicatief sterk en goed kunnen inleven in de kandidaat. Ik maak me een beetje zorgen over het ingrijpen, hebben we besproken [eiser] vindt het lastig wanneer wel/niet, fysiek of alleen mondeling, soms onnodig een stuuringreep terwijl remmen in combinatie met een mondelinge toevoeging voldoende zou zijn. Daarbij kennis van de rijprocedure, herkennen van onderdelen en onderwerpen is een aandachtpunt. Daar moet [eiser] sterker in worden. Heeft daarvoor meer tijd nodig, er komt hopelijk progressie in. Dat gaat hem helpen om straks ook tijdens de ritten te waarnemen enz. kaderen en kunnen vertalen a d.h.v. de RP-B. Als [eiser] zijn gebiedsbekendheid nog groter is, wordt het gemakkelijker voor hem om bij afwijking van route/stremmingen enz te kunnen schakelen naar navigatie uitzetten of toch door laten gaan. Er spelen dan veel factoren mee zoals is er nog tijd?
Misschien is het wat veel, ik maak me gewoon een beetje zorgen en wil heel graag dat [eiser] slaagt. Heb hem aangeboden om samen te gaan rijden, hij weet dat hij daar gebruik van kan maken.”
2.13.
Daarna is module 4 gestart (stagedagen 12 tot en met 24). Stagedag 12 is op verzoek van [eiser] niet doorgegaan. In verband met de stagnatie van zijn ontwikkeling is afgesproken dat hij die dag zou gebruiken om te studeren.
2.14.
Op 28 juni vindt stagedag 13 plaats. Zeven onderdelen zijn op niveau 4 beoordeeld en zes op niveau 3. De feedback luidt:
“ [eiser] wilde 2 examens voorin, de rest achterin voor een wat meer rustige dag. De keren dat [eiser] niet ingreep (wat wel zou moeten) hebben we besproken, [eiser] moet het niet zo ver laten komen dat hij dan maar niet meer fysiek ingrijpt en de situatie laat gaan. We hebben besproken dat hij best nog mondeling kan ingrijpen, nu blijft het stil. Een paar keer na een ingreep zegt [eiser] tegen de kandidaat… heb je ‘m weer, om de situatie te neutraliseren, geadviseerd om dat meer te doen, zodat het niet in het luchtledige blijft hangen. Enkele zin kan helpen om de kandidaat gerust te stellen. We hebben in het begin van de opleiding diverse routes gedaan, [eiser] pakt ook snel een route op. Besproken dat [eiser] blijft varieeren in de hem bekende routes om ze paraat te hebben en houden en zijn gebiedsbekendheid te vergroten, dat is heel belangrijk. [eiser] zegt dat dat wel goed komt Kennis en toepassen van de rijprocedure B is de sleutel tot beter leren examineren, [eiser] moet daar nog meer in groeien! Dan gaat het invullen uiteindelijk ook beter (reproduceren van de rit, welke onderdelen/onderwerpen, structureel of niet enz).”
2.15.
Op 2 juli 2024 heeft [eiser] per whatsapp aan zijn docent gemeld dat hij zich niet fit voelde. In overleg met de Manager Vakopleidingen is afgesproken dat hij die dag besteden aan zelfstudie.
2.16.
Op 4 juli 2024 heeft [eiser] de oefen-MMRP afgelegd. Dit is als onvoldoende beoordeeld. Van de 26 vragen zijn acht antwoorden beoordeeld met onvoldoende en zes met matig. De docenten vermelden hierover onder meer het volgende.
“Doelstelling was om te zien in welke mate er vorderingen gemaakt zijn op het gebied van kennis van de RP en het niveau te bepalen waar [eiser] nu staat en of aan de hand van de uitslag er voldoende vertrouwen is voor voortzetting van de opleiding tot examinator.
We hebben ruim de tijd genomen. Er is extra tijd gegeven om [eiser] gelegenheid te geven tot juiste antwoorden en/of juiste motivaties te komen. In totaal hebben we ruim 1 ½ uur besteed aan de toetsing.
Na het afnemen van de MMRP hebben wij geconstateerd dat er nog een groot verschil is tussen het vereiste kennis niveau om een MMRP af te leggen en het niveau wat [eiser] vandaag heeft laten zien. Er is onvoldoende vertrouwen dat dit verschil op kort termijn bijgesteld kan worden of op dusdanig niveau zal kunnen komen dat er op duidelijke en begrijpbare wijze tekst en uitleg gegeven kan gaan worden over de RP. Dit is voor het beroep van examinator essentieel, zowel in beoordeling als toepassing bij het kunnen uitleggen aan een kandidaat. (…)”
2.17.
Na de oefen-MMRP heeft een gesprek met [eiser] plaatsgevonden waarin hem is meegedeeld dat de opleiding met onmiddellijke ingang beëindigd zou worden omdat de opleiders er geen vertrouwen in hadden dat [eiser] de opleiding succesvol zou kunnen afronden.
2.18.
De docenten hebben over het verloop van de opleiding het volgende gerapporteerd:
“Bij [eiser] stagneerde de opbouw van de kennis en inzicht in de rijprocedure zowel tijdens het klassikale gedeelte als tijdens de simulatie. Ook bij de praktijkstagedagen (dit zijn stagedagen die standaard vanaf de start één dag per week zijn ingepland) is dit geconstateerd door de stagebegeleider op locatie Rijswijk.
Om [eiser] op het vereiste niveau te krijgen zijn er diverse extra inspanningen gedaan, zoals één op één begeleiding door een docent/coach. [eiser] is uit het standaard opleidingsproces gehaald om hem individueel op te leiden om zijn kennis en inzicht te vergroten en hem op het gewenste niveau te krijgen. Ook heeft hij extra studietijd gekregen om de materie ‘eigen’ te maken. De opleiding stagneerde en er werd een marginale ontwikkeling gezien maar geen significante verbetering. In een ‘oefen’ mondelinge meting rijprocedure werd vastgesteld dat er weliswaar een kleine verbetering was maar het niveau nog ver af stond van het gewenste niveau om toegelaten te worden tot de laatste fase van de opleiding. Bovendien werd tijdens een praktijkstagedag vastgesteld dat [eiser] terugval vertoonde op andere competenties zoals het ingrijpen. Dit heeft een rechtstreekse koppeling met de mentale belasting die het toepassen van de rijprocedure vraagt. Dit alles bij elkaar heeft geleid tot het besluit om de opleiding tot examinator te beëindigen.”
De periode na de opleiding
2.19.
Op 10 juli 2024 heeft [eiser] bij CBR een klacht ingediend over het tussentijds beëindigen van zijn opleiding. Op 26 juli 2024 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden.
2.20.
Op 4 september 2024 heeft [eiser] zich ziek gemeld.
2.21.
Bij brief van 18 september 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] aan CBR verzocht om [eiser] alsnog in de gelegenheid te stellen om de MMRP af te leggen en hem daaraan voorafgaand de nodige begeleiding te geven. Op 8 oktober 2024 heeft CBR dit verzoek afgewezen. Op 18 december 2024 heeft [eiser] een klacht ingediend bij de directeur van het CBR. Op deze brief is op 18 februari 2024 gereageerd. [eiser] heeft zich ook gericht tot de Raad van Toezicht van het CBR.
2.22.
Bij brief van 18 februari 2025 heeft het CBR aan [eiser] dat zijn dienstverband niet zal worden voortgezet en op 1 april 2025 zal eindigen.

3.Vordering, de grondslag daarvan en het verweer

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening:
primair
[eiser] de gelegenheid te bieden om alsnog -maar binnen redelijke termijn- de officiële MMRP af te leggen bij twee onafhankelijke en niet bij de (eerdere) opleiding betrokken docenten/examinatoren;
[eiser] deugdelijk en doeltreffend voor te bereiden op die officiële MMRP en hem daarbij minstens vier weken begeleiding en voorbereidingstijd te geven;
[eiser] zo nodig ook een mogelijkheid tot herkansing te geven, mocht hij zijn officiële MMRP niet de eerste keer met succes afronden;
[eiser] voor de duur van de voorbereiding tot aan de eventuele herkansing en verdere duur van de opleiding schadeloos te stellen door hem over die periode per maand een schadevergoeding te betalen gelijk aan het nettosalaris dat [eiser] zou hebben ontvangen als hij als examinator in dienst zou zijn geweest bij het CBR;
het CBR op te dragen om aan de hiervoor genoemde punten 1-5 gehoor te geven op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor zover zijn geen gehoor geeft aan bovenstaande vorderingen;
subsidiair
6. het CBR te veroordelen om aan [eiser] een schadevergoeding ter hoogte van 1 jaarsalaris ad € 44.447,62 te doen toekomen;
meer subsidiair:
7. alle noodzakelijke maatregelen te treffen die passend en rechtens juist worden geacht;
in alle gevallen:
8. CBR te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt hieraan het volgende ten grondslag. CBR heeft in strijd met de normen van goed werkgeverschap gehandeld door zijn opleiding met onmiddellijke ingang te beëindigen. Er waren meer kandidaten die de oefen-MMRP niet hadden gehaald. Zij hebben een herkansing gekregen en zijn daarvoor ook intensief begeleid. [eiser] heeft die kans niet gekregen. [eiser] heeft het gevoel dat de docenten die de oefen-MMRP hebben afgenomen niet objectief waren. Zoals hij al eerder had aangegeven kreeg hij gedurende de opleiding niet dezelfde behandeling als andere kandidaten. Hij werd kritisch bejegend en niet gewaardeerd. Zo werd er met verbazing gereageerd op zijn goede resultaten op de theorietoetsen. Tijdens de praktijkdagen werd hij met weerstand en ontmoedigend behandeld of zelfs genegeerd. Waar anderen werden gecomplimenteerd met vragen en betrokkenheid werd hij afgekapt en gekleineerd. Dit was de structurele onderstroom die continu op [eiser] drukte. Het gesprek hierover op 14 mei 2024 verliep voor [eiser] niet bevredigend. De docenten die bij het gesprek aanwezig waren zijn dezelfde als die de oefen-MMRP hebben afgenomen en het besluit hebben genomen om de opleiding per direct te beëindigen. Hoewel [eiser] dat niet kan bewijzen, vermoedt hij vooringenomenheid bij de beide docenten. Om die vooringenomenheid uit te sluiten, dient [eiser] toegelaten te worden tot de echte MMRP. Dat wordt immers afgenomen door docenten van een andere vestiging.
3.3.
Het CBR heeft verweer gevoerd. Op het verweer wordt hierna – voor zover van belang – ingegaan.

4.Beoordeling

4.1.
Om een vordering in kort geding te kunnen toewijzen is vereist dat de eisende partij daarbij een spoedeisend belang heeft. Voor de toewijzing van een voorlopige voorziening is bovendien vereist dat er een grote mate van waarschijnlijkheid bestaat dat een vergelijkbare vordering in een bodemprocedure zou worden toegewezen zodat het verantwoord is om daarop met het treffen van een voorlopige voorziening vooruit te lopen.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat het CBR in strijd heeft gehandeld met het in art. 7:611 BW weergegeven beginsel van goed werkgeverschap, althans dat het CBR onrechtmatig heeft gehandeld, althans dat het CBR toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Het ligt op de weg van [eiser] om feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan voldoende aannemelijk is dat hiervan sprake is. Naar het oordeel van de kantonrechter is [eiser] daarin onvoldoende geslaagd om de volgende redenen.
4.3.
Vaststaat dat [eiser] de oefen-MMRP niet heeft gehaald. [eiser] erkent ook dat het niet goed ging. Dat het onvoldoende scoren mede is veroorzaakt door het feit dat dit werd afgenomen door twee bekende docenten is niet voldoende gebleken. Het enkele feit dat deze docenten aanwezig waren bij de gesprekken op 14 en 15 mei 2024 is onvoldoende om aannemelijk te achten dat zij tijdens de oefen-MMRP niet objectief zouden zijn geweest. [eiser] heeft ook niet concreet gemaakt op welke punten zij onvoldoende objectief in hun oordeel zouden zijn geweest. Dat de houding of het gedrag van de beide docenten zijn score negatief hebben beïnvloed is evenmin gebleken en is bovendien ook niet gesteld. [eiser] heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij beter zou hebben gescoord als de MMRP door docenten van een andere vestiging was afgenomen.
4.4.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat hij tijdens de oefen-MMRP niet fit was. De kantonrechter overweegt daarover dat, als [eiser] zich onvoldoende in staat voelde om aan de oefen-MMRP deel te nemen, het op zijn weg had gelegen om dit van te voren te zeggen. Dat heeft hij niet gedaan. Of zijn fysieke gesteldheid op 4 juli 2024 op het resultaat van invloed is geweest kan nu niet meer worden vastgesteld en kan dus ook geen rol spelen bij de vraag of het CBR in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap heeft gehandeld.
4.5.
Vervolgens is het de vraag of CBR in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap heeft gehandeld door de opleiding na de oefen-MMRP te beëindigen. Daarbij moet vooropgesteld worden dat het CBR bij de aanvang van het dienstverband niet de garantie geeft dat de kandidaat voor de opleiding slaagt. In de arbeidsovereenkomst wordt daarvan ook melding gemaakt. In dat geval kan de kandidaat gedurende het resterende dienstverband andere werkzaamheden krijgen. Ook is vermeld dat geen dienstverband voor onbepaalde tijd wordt geboden als er aandachtspunten in het functioneren zijn. Bij de sollicitatie naar de functie van EIO moest [eiser] dan ook rekening houden met de mogelijkheid dat hij niet zou slagen en dat zijn arbeidsovereenkomst na een jaar zou eindigen. Weliswaar staat niet in de arbeidsovereenkomst (of de overige informatie over de opleiding) dat de opleiding tussentijds kan worden beëindigd, maar het tegendeel blijkt ook niet: nergens is te lezen dat de kandidaat zonder meer recht heeft op het afronden van de opleiding. Verder geldt dat het CBR een zekere beleidsvrijheid toekomt met betrekking tot de vraag of eventuele extra inspanningen ten aanzien van [eiser] in redelijke verhouding staan tot de kans op het succesvol afronden van de opleiding.
4.6.
Anders dan [eiser] lijkt te betogen waren er voorafgaand aan de oefen-MMRP wel signalen dat de opleiding niet naar volledige tevredenheid van het CBR verliep. Uit de verslagen van de stagedagen blijkt dat [eiser] op verschillende punten niet voldoende scoorde en op stagedag 11 heeft de stagebegeleider zijn zorg over het halen van de opleiding uitgesproken. Vaststaat verder dat [eiser] extra begeleiding kreeg en dat er dagen zijn vrij gepland om zijn theoretische kennis met zelfstudie te verbeteren. Ook staat vast dat de Manager Vakopleiding diverse gesprekken met [eiser] heeft gevoerd over het verloop van de opleiding. Voor zover [eiser] meent dat zijn opleiding uitsluitend vanwege de onvoldoende oefen-MMRP is beëindigd lijkt dit dan ook niet juist te zijn. Uit de overgelegde stukken blijkt immers dat er meerdere signalen waren dat het niet de goede kant op ging met zijn opleiding.
4.7.
[eiser] stelt dat zijn functioneren negatief is beïnvloed door de wijze waarop hij is bejegend. Hij zou anders, dat wil zeggen negatiever, zijn behandeld dan andere kandidaten. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] dit onvoldoende concreet gemaakt. [eiser] heeft aangevoerd dat een docent zijn verbazing uitsprak omdat hij de theoretische toets T3a had gehaald. Volgens het CBR was dit ingegeven door het feit dat [eiser] tijdens de lessen niet actief blijk had gegeven van zijn actieve kennis waardoor de docent positief verrast was. Wat hier ook van zij, het voorbeeld is onvoldoende om aannemelijk te achten dat sprake is geweest van een negatieve bejegening van [eiser] .
Uit de verslagen van de stagebegeleider lijkt eerder het tegendeel te volgen. De feedback is steeds positief ingestoken, geuit in vriendelijke bewoordingen en gericht op de ontwikkeling van [eiser] als examinator. De stagebegeleider laat zich ook meerdere keren positief uit over de persoon van [eiser] . Zo schrijft hij meerdere keren:
‘het is prettig werken met [eiser] .’De stagebegeleider spreekt ook expliciet zijn hoop uit dat [eiser] slaagt. Hij schrijft immers bij dag 11:
‘ik maak me gewoon een beetje zorgen en wil heel graag dat [eiser] slaagt.’
Ook uit de gespreksverslagen van 14 en 15 mei 2024 kan niet worden afgeleid dat sprake was van een negatieve en/of discriminerende bejegening van [eiser] . Vaststaat dat [eiser] dit zo heeft ervaren, onder meer vanwege het feit dat hij korter op de rechterstoel had gezet als zijn collega. De coach heeft vervolgens toegezegd er beter op te zullen letten dat de tijd eerlijk wordt verdeeld. Gesteld noch gebleken is dat het daarna nog is voorgevallen. Ook is aan de orde geweest dat hij soms meer of andere feedback kreeg dan andere EIO’s maar dat dit kan samenhangen met het niveau van functioneren. Dat sprake is geweest van weerstand, een ontmoedigende behandeling, het negeren of een anderszins negatieve op de persoon gerichte houding, is dan ook niet voldoende concreet gemaakt. Dat [eiser] dat, wellicht mede door negatieve ervaringen in het verleden, wel zo heeft ervaren is verdrietig voor hem maar is niet voldoende voor het oordeel dat sprake is geweest van een discriminerende bejegening.
4.8.
[eiser] heeft verder opgemerkt dat andere EIO’s die het oefen-MMRP niet hadden gehaald, wel een herkansing kregen. Hieruit blijkt volgens [eiser] dat sprake is van discriminatie en/of willekeur. De kantonrechter overweegt hierover dat dit onvoldoende is voor de conclusie dat sprake is van discriminatie of willekeur. Niet onderbouwd is om welke kandidaten het gaat en welke score zij hadden behaald. Dat zij zich in een vergelijkbare situatie bevonden kan dan ook niet worden vastgesteld.
4.9.
Aan [eiser] kan worden toegegeven dat CBR er ook voor had kunnen kiezen om hem nog een extra kans te geven om het oefen-MMRP te halen, eventueel met daarbij een docent van een andere vestiging. Maar het CBR heeft nu eenmaal beleidsvrijheid op dit punt. Gelet op het verloop van de opleiding, de twijfels die er al waren en de score op de oefen-MMRP kan niet worden gezegd dat het handelen van het CBR in strijd is met goed werkgeverschap of een onrechtmatige daad oplevert. Van een toerekenbare tekortkoming is om die reden evenmin sprake. Dat neemt natuurlijk niet weg dat het voor [eiser] een grote teleurstelling is dat de opleiding op deze manier is geëindigd, terwijl hij zo graag examinator had willen worden. Dat leidt er alleen niet toe dat het CBR veroordeeld moet worden om hem een nieuwe kans te geven. Van een juridische grondslag daarvoor is onvoldoende gebleken.
4.10.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het CBR bij bij haar beslissing om de opleiding tussentijds te beëindigen in strijd met art. 7:611 BW, 6:162 BW of 6:74 BW heeft gehandeld. Dat betekent dat de vorderingen niet worden toegewezen.
4.11.
Dat [eiser] ongelijk krijgt heeft tot gevolg dat hij de proceskosten van CBR moet betalen. Deze worden vastgesteld op € 949,- bestaande uit € 814,- aan salaris gemachtigde en € 135,- aan nakosten.

5.Beslissing

De kantonrechter, voorlopig oordelende in kort geding:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde CBR van vastgesteld op € 949,-, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis wordt betekend moet hij ook de kosten van betekening betalen.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. D. Jongsma en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juli 2025.