ECLI:NL:RBDHA:2025:12679
Rechtbank Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beslissing over bezwaar DNA-onderzoek bij veroordeelde jongere na mishandeling
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een bezwaar ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, geboren in 2005, had bezwaar gemaakt tegen de afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek, dat was bevolen door de officier van justitie na een veroordeling voor mishandeling. De rechtbank heeft de zaak behandeld in raadkamer op 13 mei 2025, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. van Olffen, en de officier van justitie, mr. R. Brugman, ook werd gehoord.
De veroordeelde had eerder een werkstraf van 20 dagen opgelegd gekregen voor mishandeling, waarbij het jeugdstrafrecht was toegepast. Hij had een klap uitgedeeld aan een medeleerling na jarenlange pesterijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afname van DNA-onderzoek op basis van de Wet DNA alleen kan plaatsvinden als het misdrijf aan bepaalde voorwaarden voldoet. De rechtbank oordeelde dat in dit geval de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, samen met het feit dat de veroordeelde ten tijde van het delict minderjarig was, aanleiding geven om het bezwaar gegrond te verklaren. De rechtbank concludeerde dat het recidivegevaar laag is en dat de veroordeelde niet eerder voor een misdrijf was veroordeeld.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het bezwaar van de veroordeelde gegrond verklaard, wat betekent dat de afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek niet doorgaat. Deze beslissing is genomen met inachtneming van de bijzondere omstandigheden van de zaak en de toepassing van het jeugdstrafrecht.