ECLI:NL:RBDHA:2025:1266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
24-5762
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor het wijzigen en gedeeltelijk slopen van een gemeentelijk monument in Wassenaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. J.H. van Gelderen, hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die is verleend voor het verbouwen van de St. Jozefkerk tot een gezondheidscentrum, het realiseren van een uitweg en parkeerplaatsen, en het kappen van 20 bomen. Het college had eerder op 10 november 2023 een omgevingsvergunning verleend, maar na bezwaar van de eisers werd dit besluit op 11 juni 2024 herzien, waarbij de bezwaren gegrond werden verklaard en de motivering werd aangevuld. Eisers hebben vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in een tussenuitspraak van 2 augustus 2024 het college de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in de motivering van het bestreden besluit te herstellen. Het college heeft hierop gereageerd met een nieuw besluit op 22 oktober 2024, waarin de motivering werd aangevuld met adviezen van Vis architecten en de commissie Omgevingskwaliteit Wassenaar (OKW). De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het college de adviezen van Vis architecten en de OKW op zorgvuldige wijze heeft overgenomen en dat deze adviezen voldoende onderbouwing bieden voor de beslissing om de omgevingsvergunning in stand te houden.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het belang van de monumentenzorg zich niet verzet tegen het bouwplan, en heeft het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaard. De schorsing van de omgevingsvergunning is opgeheven, en het college is veroordeeld tot het vergoeden van de griffierechten en proceskosten aan de eisers. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/5762 en SGR 24/5757

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser 1]

[eiser 2]
[eiser 3]
[eiser 4]en
[eiser 5], allen te [woonplaats], eisers
(gemachtigde: mr. J.H. van Gelderen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, het college

(gemachtigde: mr. C.H. Norde).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
DR Wassenaar B.V., te Wassenaar (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. M.P. Smal).

Procesverloop

Met het besluit van 10 november 2023 (het primaire besluit) heeft het college vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van de St. Jozefkerk tot een gezondheidscentrum, het realiseren van een uitweg en parkeerplaatsen en het kappen van 20 bomen op het adres Parklaan 28/Van Cranenburchlaan 31 te Wassenaar. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 11 juni 2024 heeft het college de bezwaren van eisers gegrond verklaard, het primaire besluit gehandhaafd onder aanvulling van de motivering en twee onderdelen aan de verleende omgevingsvergunning toegevoegd.
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld (zaak SGR 24/5762) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaak SGR 24/5757).
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 juli 2024 op zitting behandeld.
In de tussenuitspraak van 2 augustus 2024 (de tussenuitspraak) heeft de voorzieningenrechter het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen op 22 oktober 2024 (bestreden besluit II). Met dat besluit is de motivering in het bestreden besluit van 11 juni 2024 aangevuld ten aanzien van de toestemming voor het aantasten van een gemeentelijk monument. Voor het overige is het bestreden besluit ongewijzigd in stand gelaten.
Eisers hebben schriftelijk gereageerd op de herstelpoging van het college.
Een tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2025. Eisers [eiser 1] en [eiser 3] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door mr. [naam 3]. Vergunninghoudster werd vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2].

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De voorzieningenrechter blijft bij al wat hij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de voorzieningenrechter niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De voorzieningenrechter verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In de tussenuitspraak heeft de voorzieningenrechter, kort gezegd, overwogen dat het college in dit geval niet zonder meer heeft mogen aansluiten bij het advies van de gemeentelijke commissie Welstand en Cultureel Erfgoed (WCE) van 13 oktober 2023. Met name ontbreekt in dat advies een duidelijk antwoord op de vraag waarom het belang van de monumentenzorg zich niet verzet tegen de sloop van de monumentale pastorie bij de kerk en vervanging hiervan door een omvangrijker nieuwbouw. Het college heeft niet overtuigend kunnen toelichten waarom het ervoor heeft gekozen het advies van de WCE te volgen en geen gewicht toe te kennen aan het gemeentelijk erfgoedadvies, waarin kritische kanttekeningen bij het bouwplan zijn geplaatst.
3. De voorzieningenrechter heeft daarom in de tussenuitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit, voor zover dit betrekking heeft op de aantasting van het gemeentelijk monument, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet op een draagkrachtige motivering berust. De voorzieningenrechter heeft aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het college de gelegenheid gegeven dit gebrek te herstellen. Het college kon dit doen door alsnog – al dan niet op basis van een nieuw advies van de WCE – draagkrachtig te motiveren waarom het belang van de monumentenzorg zich niet verzet tegen het aangevraagde bouwplan.
4. In vervolg op de tussenuitspraak heeft het college bestreden besluit II genomen. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede betrekking op dat besluit.
5. Om de toestemming voor aantasting en wijziging van de St. Jozefkerk nader te motiveren, heeft het college advies ingewonnen bij Vis architecten. In het rapport van
20 september 2024 heeft Vis architecten het bouwplan beoordeeld in relatie tot de redengevende omschrijving bij het besluit waarmee de St. Jozefkerk is aangewezen als gemeentelijk monument. Daarnaast heeft Vis architecten gereageerd op de in het gemeentelijk erfgoedadvies genoemde positieve en negatieve effecten van het bouwplan op het monument. Vis architecten komt tot de conclusie dat het belang van monumentenzorg zich niet verzet tegen het verlenen van de omgevingsvergunning voor het aantasten en wijzigen van de St. Jozefkerk.
Vervolgens heeft de commissie Omgevingskwaliteit Wassenaar (OKW, de opvolgster van de WCE) in haar advies van 11 oktober 2024 eveneens geconcludeerd dat het belang van monumentenzorg zich niet verzet tegen het verlenen van de omgevingsvergunning voor het wijzigen en (deels) slopen van het gemeentelijk monument. Volgens de OKW is het slopen van de pastorie bij de St. Jozefkerk niet alleen te verantwoorden, maar moet dit ook worden gezien als voorwaarde voor het duurzaam in stand houden van de St. Jozefkerk.
6. Het college heeft zich in bestreden besluit II op het standpunt gesteld dat in de adviezen van Vis architecten en de commissie OKW inzichtelijk is weergegeven dat en waarom de monumentale waarde van de te slopen pastorie – binnen het ensemble van kerkzaal, kerktoren en pastorie – gering is. De sloop van de pastorie betreft daarom volgens het college geen grote aantasting van de monumentale waarde van het gemeentelijk monument. Ook de realisatie van de nieuwbouw is volgens het college aanvaardbaar. Deze leidt niet tot een onaanvaardbare aantasting van monumentale waarden en draagt eraan bij dat de monumentale kerkzaal kan worden behouden.
7. Eisers zijn het niet eens met bestreden besluit II. Zij voeren aan dat in dit besluit nauwelijks wordt ingegaan op de kritiekpunten uit het gemeentelijk erfgoedadvies. Dat de monumentale waarde van de pastorie in het ensemble met kerkzaal en kerktoren gering zou zijn, berust volgens eisers slechts op een ontkenning van de monumentale waarde van het als een geheel ontworpen ensemble van kerk, toren en pastorie. Daarom valt volgens eisers niet in te zien waarom de sloop van de pastorie geen grote aantasting is van de monumentale waarde van het kerkgebouw. Eisers blijven ook bij hun standpunt dat realisatie van de nieuwbouw leidt tot een aantasting van het monument. Volgens hen is onvoldoende gereageerd op de kritiekpunten in het erfgoedadvies dat de nieuwbouw een aantasting vormt van de essentie van de verhoudingen van het kerkgebouw en dat het monumentale kerkgebouw door de nieuwbouw niet langer het hoofdbestanddeel is van het stedenbouwkundige en architectonisch ensemble. Daarnaast stellen eisers dat het advies van Vis architecten slechts is gebaseerd op de persoonlijke waardering van het monument door de opsteller van het advies. Dit geldt volgens eisers ook voor het OKW-advies, waarin bovendien ten onrechte prioriteit wordt gegeven aan het verdienmodel van het gezondheidscentrum boven de bescherming van het gemeentelijk monument. De beide adviezen kunnen daarom niet worden gezien als voldoende motivering van het standpunt van het college dat het belang van de monumentenzorg zich niet tegen het bouwplan verzet, aldus eisers.
7.1.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het advies van Vis architecten is opgebouwd aan de hand van de redengevende omschrijving van het gemeentelijk monument en gaat puntsgewijs in op het eerdere gemeentelijke erfgoedadvies. In het advies wordt toegelicht dat de pastorie een beduidend mindere monumentaliteit heeft dan het kerkgebouw en de toren en dat deze slechts van belang is als onderdeel van het ensemble. Als zelfstandig gebouw zou de pastorie – anders dan de kerk en de toren – waarschijnlijk nooit als monument zijn aangewezen. De sloop van de pastorie leidt volgens het advies dan ook niet tot een onaanvaardbare aantasting van monumentale waarden, waarbij erop wordt gewezen dat het religieuze motief naast de ingang van de pastorie behouden wordt en zichtbaar geplaatst zal worden bij de hoofdingang van het gezondheidscentrum. Ten aanzien van de nieuwbouw onderkent Vis architecten dat deze zal leiden tot een nieuwe verhouding in het ensemble. De nieuwbouw is echter zorgvuldig vormgegeven en voegt zich volgens Vis architecten naar de omringende bebouwing. Verder wordt van belang geacht dat de nieuwbouw eraan bijdraagt dat het kerkgebouw behouden kan worden en toegankelijk blijft, zodat de monumentale waarde hiervan kan worden beleefd.
De bevindingen van Vis architecten worden onderschreven in het advies van de OKW. De OKW wijst erop dat de nog aanwezige monumentale waarden van de kerkzaal met het bouwplan veelal worden hersteld. Om de beleving van de kerkzaal na de functiewijziging tot gezondheidscentrum te kunnen behouden, is de realisatie van de nieuwbouw en de daarmee samenhangende sloop van de pastorie noodzakelijk. De OKW heeft het bouwplan beoordeeld aan de hand van de redengevende omschrijving van de St. Jozefkerk en de bouwhistorische verkenning van Vis architecten uit 2022. Net als Vis architecten acht de OKW de monumentale betekenis van de pastorie gering. De pastorie is aan de kerk verwant in verschijningsvorm, maar niet in architectuur. Het kerkgebouw is volgens de OKW de beeldbepalende drager van de St. Jozefkerk, terwijl de pastorie een functionele aanbouw ten behoeve van de kerkfunctie is. Nu de functionele betekenis van de pastorie verloren is gegaan omdat de kerk niet langer als zodanig in gebruik is, heeft de pastorie volgens de OKW een belangrijk deel van haar betekenis verloren. De nieuwbouw leidt volgens de OKW tot een nieuw evenwicht in het ensemble en doet – gelet ook op maat, vorm, materiaal en detaillering – geen afbreuk aan de belevingswaarde van het kerkgebouw.
7.2.
In wat eisers hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het college de adviezen van Vis architecten en van de OKW niet aan bestreden besluit II ten grondslag heeft mogen leggen. Niet gebleken is dat deze adviezen niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen. De redenering in deze adviezen is begrijpelijk en de getrokken conclusies sluiten hierop aan. In lijn met wat is overwogen in de tussenuitspraak, is in de adviezen aan de hand van de redengevende omschrijving van de St. Jozefkerk toegelicht en gemotiveerd waarom de sloop van de pastorie en de realisatie van de nieuwbouw aanvaardbaar worden gevonden. Bovendien worden de kritische kanttekeningen uit het eerdere gemeentelijke erfgoedadvies gemotiveerd weerlegd. Eisers zijn het met de conclusies in de beide adviezen niet eens, maar hebben hier geen andersluidend advies van een deskundige tegenover gesteld. Gelet daarop ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het college de inhoudelijke juistheid van de uitgebrachte adviezen in twijfel had moeten trekken. Het college heeft deze adviezen daarom mogen overnemen.
Het betoog van eisers slaagt niet.
8. Met het gemotiveerd overnemen van de beide adviezen in bestreden besluit II heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter alsnog afdoende gemotiveerd waarom het belang van de monumentenzorg zich niet tegen het bouwplan verzet. Daarmee is het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het bestreden besluit van 11 juni 2024, is het beroep gegrond. De voorzieningenrechter zal dat besluit vernietigen voor zover het betrekking heeft op de toestemming voor het wijzigen en gedeeltelijk slopen van een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo.
10. Omdat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld met bestreden besluit II, verklaart de voorzieningenrechter het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning voor het bouwplan in stand blijft. De schorsing van de omgevingsvergunning die met de tussenuitspraak is opgelegd, vervalt met het doen van deze uitspraak.
11. Aangezien de voorzieningenrechter met deze uitspraak beslist op het beroep van eisers, bestaat aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen.
12. Omdat de voorzieningenrechter het beroep tegen het bestreden besluit van 11 juni 2024 gegrond verklaart, moet het college aan eisers de door hen betaalde griffierechten voor de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening en voor de behandeling van het beroep vergoeden.
13. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit van 11 juni 2024 gegrond is, krijgen eisers ook een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3,5 punten op
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 2 punten voor het verschijnen op de twee zittingen), met een waarde per punt van € 907-, bij een wegingsfactor 1. Omdat het verzoekschrift hoofdzakelijk bestaat uit een verwijzing naar het beroepschrift, is voor het indienen hiervan geen afzonderlijk punt toegekend. De proceskosten die het college aan eisers moet vergoeden, bedragen daarmee € 3.174,50.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 11 juni 2024 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 11 juni 2024 voor zover dat betrekking heeft op de toestemming voor het wijzigen en gedeeltelijk slopen van een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 22 oktober 2024 ongegrond;
- wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af;
- draagt het college op de betaalde griffierechten van € 374,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 3.174,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.