ECLI:NL:RBDHA:2025:12651

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
C/09/662672 / FA RK 24-1709
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht inzake rechtsgeldigheid huwelijk en gezag over minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een vrouw die een verklaring voor recht vroeg dat er tussen haar en de man geen rechtsgeldig huwelijk is gesloten, alsook een verzoek om het gezag over hun minderjarige kinderen te regelen. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.A.G. Balkenende, stelde dat zij en de man, die in de Basisregistratie Personen (Brp) geregistreerd staat als niet gehuwd, in Eritrea een huwelijk hebben gesloten dat niet rechtsgeldig is. De man, vertegenwoordigd door mr. W.J. Vroegindeweij, voerde verweer en stelde dat er wel degelijk een huwelijk was, maar de rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was van een rechtsgeldig huwelijk, aangezien er geen registratie van het huwelijk was. De rechtbank oordeelde dat het huwelijk niet erkend kan worden in Nederland en gaf de vrouw gelijk in haar verzoek. Daarnaast werd vastgesteld dat de vrouw het eenhoofdig gezag heeft over hun jongste kind, [de minderjarige 3], geboren in Nederland. De rechtbank wees de overige verzoeken van de man en vrouw af, omdat deze niet meer relevant waren na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-1709
Zaaknummer: C/09/662672
Datum beschikking: 17 juni 2025

Verklaring voor recht, gezag en zorgregeling

Beschikking op het op 6 maart 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.A.G. Balkenende te Katwijk.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

in de Brp geregistreerd als: [de man] ,
de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. W.J. Vroegindeweij te Katwijk.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 19 maart 2024, met bijlage, van de vrouw;
  • de brief van 2 april 2024, met bijlage, van de vrouw;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van 7 mei 2024 van de man;
  • het F9-formulier van 8 mei 2024 van de vrouw;
  • het verweer tegen de zelfstandige verzoeken van 10 mei 2024 van de vrouw;
  • het F9-formulier van 15 mei 2024 van de vrouw.
De minderjarigen [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] zijn uitgenodigd voor een gesprek met de kinderrechter op 19 mei 2025. Zij hebben geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Op 20 mei 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat, de man met zijn advocaat en een tolk,
M. Teklezghi, namens de Raad voor de Kinderbescherming [naam 1] en [naam 2] .

Feiten

  • De vrouw staat in de Basisregistratie personen (Brp) geregistreerd als niet gehuwd.
  • In het Brp uittreksel van de man staat geregistreerd dat:
  • het huwelijk tussen [de vrouw] en de man op 00-00-2014 is ontbonden door echtscheiding of scheiding van tafel en bed;
  • de man op 00-01-2015 is gehuwd met [naam 3] .
  • De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats 1] , Eritrea;
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats 1] , Eritrea.
  • De vrouw is ook de moeder van [de minderjarige 3] , geboren op
[geboortedatum 3] 2016 te [geboorteplaats 2] . Op de akte van geboorte van [de minderjarige 3] staat geen vader vermeld.
- Uit de uittreksels uit de Brp blijkt verder dat de vrouw en de kinderen de Eritrese nationaliteit hebben en dat de man de Nederlandse nationaliteit heeft.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt – uitvoerbaar bij voorraad – :
Primair:
te verklaren voor recht dat tussen partijen in het buitenland geen (inmiddels) rechtsgeldig huwelijk ex artikel 10:31 BW is gesloten en te verklaren voor recht dat in verband met het ontbreken van een huwelijk tussen [de man] en [de vrouw] ingevolge het bepaalde in artikel 1:199 BW [de man] niet de wettig vader is van [de minderjarige 3] , geboren in [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 3] 2016;
Subsidiair:
tussen partijen de echtscheiding uit te spreken en te bepalen dat van de vrouw niet gevergd kan worden een door beide partijen getekend ouderschapsplan over te leggen;
het gezamenlijk gezag van [de vrouw] en [de man]
over de kinderen [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats 1] (Eritrea) en [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats 1] (Eritrea), en in geval mocht worden geoordeeld dat er sprake is van een huwelijk tussen partijen ook over [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2016 te [geboorteplaats 2] , te beëindigen en te bepalen dat voortaan [de vrouw] alleen is belast met het gezag over de kinderen [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] ;
te bepalen dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan,
een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister, om daarin aantekening te doen van deze beschikking;
te verklaren voor recht dat partijen in verband met het feit dat er geen sprake is van
een huwelijk tussen partijen niet gezamenlijk zijn belast met het gezag over [de minderjarige 3] .
De man voert verweer tegen de verzoeken over het gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Bovendien verzoekt de man zelfstandig om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat er een omgangsregeling zal bestaan waarbij de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de man zullen zijn om het weekend van vrijdag uit school tot zondag 11.00 uur, althans een zodanige regeling als de rechtbank juist en redelijk acht; daarnaast verblijven [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] 3 weken tijdens de zomervakantie en een week tijdens de kerstvakantie en op Vaderdag en op zijn verjaardag bij de man;
  • (voorwaardelijk) te bepalen dat voortaan de man en de vrouw gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] worden belast.
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man.

Beoordeling

Verklaring voor recht
De rechtbank moet in deze zaak allereerst beoordelen of er sprake is (geweest) van een huwelijk tussen de man en de vrouw en zo ja, of het in Eritrea gesloten huwelijk op grond van artikel 10:31 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in Nederland erkend kan worden. Het uitgangspunt is dat een buiten Nederland gesloten huwelijk in Nederland wordt erkend, wanneer het volgens het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden. Artikel 10:31 lid 4 BW bevat een vermoeden van rechtsgeldigheid: een huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn indien een verklaring hierover is afgegeven door een bevoegde autoriteit.
De rechtbank is uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de zitting is besproken het volgende gebleken. De man en de vrouw hebben elkaar in Eritrea leren kennen. Zij zijn door hun families aan elkaar toevertrouwd. Bij de start van hun relatie heeft er een ceremonie plaatsgevonden. De vrouw spreekt hierbij over een feest thuis. Volgens de man heeft de ceremonie in de kerk plaatsgevonden. Er zijn geen documenten opgesteld waaruit blijkt dat de man en de vrouw zijn getrouwd. Verder is het duidelijk dat de relatie op enig moment is geëindigd. Partijen vertellen daarover een verschillend verhaal. De vrouw stelt dat de man eind 2013 of begin 2014 is weggegaan en dat dit het moment is dat zij uit elkaar zijn gegaan. De man stelt dat in die periode door de dorpsoudsten mondeling de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken, maar dat dit niet is geregistreerd. Partijen zijn, los van elkaar, in 2015 gevlucht uit Eritrea. Zij hebben allebei bij hun aankomst in Nederland bij de IND verklaard dat zij in Eritrea met elkaar getrouwd zijn (geweest).
De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat een verklaring over het huwelijk is afgegeven door een bevoegde autoriteit. De rechtbank stelt verder op basis van de beschikbare landeninformatie over Eritrea vast dat een rechtsgeldig huwelijk in Eritrea in ieder geval aan de volgende voorwaarde moet voldoen: alle huwelijken, op welke wijze dan ook gesloten, moeten worden geregistreerd. Gelet op de door partijen geschetste feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat in dit geval waarschijnlijk sprake is geweest van een religieus huwelijk. De rechtbank is echter niet gebleken dat het huwelijk van partijen in Eritrea op enigerlei wijze is geregistreerd. Gelet hierop kan de rechtbank niet vaststellen of het huwelijk van partijen rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden in Eritrea. Naar het oordeel van de rechtbank kan het huwelijk van de man en de vrouw dan ook niet als rechtsgeldig huwelijk worden erkend in Nederland. Dat in het uittreksel Brp van de man staat geregistreerd dat het huwelijk tussen de man en de vrouw op 00-00-2014 is ontbonden door echtscheiding of scheiding van tafel en bed, maakt dit oordeel niet anders. Tijdens de zitting is immers gebleken dat deze registratie enkel op basis van de verklaring van de man bij de IND ten tijde van zijn inreis heeft plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verzochte verklaring voor recht afgeven dat tussen de man en de vrouw in het buitenland geen (inmiddels) op grond van artikel 10:31 BW rechtsgeldig huwelijk is gesloten. De rechtbank zal het verzoek voor het overige echter afwijzen bij gebrek aan belang. [de minderjarige 3] is na het einde van de relatie van de man en de vrouw in Nederland geboren. De man staat terecht niet op de geboorteakte van [de minderjarige 3] vermeldt. Bovendien is tussen de man en de vrouw ook niet in geschil dat de man niet de biologische vader is van [de minderjarige 3] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw daarmee geen belang bij een verklaring voor recht dat de man niet de wettig vader is van [de minderjarige 3] .
Omdat de rechtbank een beslissing neemt op het primaire verzoek van de vrouw, komt zij niet toe aan behandeling van het subsidiaire verzoek om de echtscheiding uit te spreken.
Gezag over [de minderjarige 3]
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de gewone verblijfplaats van [de minderjarige 3] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw verzoekt – na wijziging tijdens de zitting – een verklaring voor recht af te geven dat de vrouw is belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige 3] .
Artikel 16 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV) bepaalt dat het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid wordt beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Het gaat hierbij om de gewone verblijfplaats ten tijde van de geboorte, omdat dit het moment is dat van rechtswege ouderlijke verantwoordelijkheid ontstaat. [de minderjarige 3] is geboren in Nederland. Dat betekent dat naar Nederlands recht moet worden beoordeeld wat de van rechtswege geldende gezagsverhouding is.
Omdat de vrouw ten tijde van de geboorte van [de minderjarige 3] niet was getrouwd, [de minderjarige 3] niet is erkend en er geen aantekening in het gezagsregister staat, stelt de rechtbank vast dat de vrouw op grond van artikel 1:253b BW van rechtswege alleen het gezag uitoefent over [de minderjarige 3] . Gelet op deze situatie zal de rechtbank de verzochte verklaring voor recht afgeven.
Gezag en zorgregeling [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de verzoeken.
Inhoudelijke beoordeling
Tussen de man en de vrouw is niet in geschil dat zij samen de ouders zijn van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Dit volgt ook uit de overgelegde doopakten uit Eritrea. De ouders gaan er ook allebei vanuit dat zij het gezamenlijk gezag hebben over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
De rechtbank overweegt met verwijzing naar artikel 16 lid 1 HKBV dat de tussen de ouders van rechtswege geldende gezagsverhouding naar Eritrees recht moet worden beoordeeld, omdat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in Eritrea zijn geboren. Op basis van de beschikbare informatie gaat de rechtbank er – net als de ouders – vanuit dat zij volgens het Eritrees recht samen het gezag uitoefenen. De verhuizing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] naar Nederland is op grond van artikel 16 lid 3 HKBV niet van invloed op de naar Eritrees recht geldende gezagsverhouding.
Omdat de ouders belast zijn met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , heeft de man geen belang bij zijn (voorwaardelijk) verzoek om te bepalen dat voortaan de man en de vrouw gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] worden belast. De rechtbank wijst dat verzoek daarom af.
De rechtbank heeft tijdens de zitting met de ouders gesproken over het uitoefenen van het gezamenlijk gezag en het vormgeven van het contact tussen de man en de kinderen, omdat de man de kinderen sinds 2014 niet heeft gezien en de afgelopen jaren beperkt contact is geweest tussen de ouders. De ouders hebben tijdens de zitting met elkaar afgesproken dat zij eerst met elkaar contact zullen hebben om (praktische) informatie uit te wisselen en met elkaar bij te praten hoe het nu met henzelf en met de kinderen gaat. Daarna gaan zij met elkaar afspraken maken over hoe zij het contact tussen de man en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] gaan vormgeven. Hierbij is het uitgangspunt dat het eerste contact tussen de man en de kinderen na de zomervakantie 2025 zal zijn. Gelet op deze afspraken heeft de vrouw haar verzoeken onder II en III over het beëindigen van het gezamenlijk gezag ingetrokken en heeft de man zijn verzoek over het vaststellen van een zorgregeling ook ingetrokken. Dit betekent dat de rechtbank op dit punt dus verder geen beslissing meer hoeft te nemen.

Beslissing

De rechtbank:
*
verklaart voor recht dat tussen de man en de vrouw in het buitenland geen (inmiddels) op grond van artikel 10:31 BW rechtsgeldig huwelijk is gesloten;
*
verklaart voor recht dat de vrouw, [de vrouw] , is belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2016 te [geboorteplaats 2] ;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M. Verkerk als griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 17 juni 2025.