ECLI:NL:RBDHA:2025:12619

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
C/09/650731 / HA ZA 23-623
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geheimverklaring van overheidsopdracht en de toepassing van de Aanbestedingswet 2012

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de Nationale Politie (DNP) over de geheimverklaring van een overheidsopdracht. DNP had een software systeem verworven voor Open Source Intelligence (OSINT) zonder een aanbestedingsprocedure te volgen, omdat de opdracht geheim was verklaard. [eiseres] stelde dat de opdracht aanbesteed had moeten worden en vorderde schadevergoeding, omdat zij de kans op de opdracht had gemist door het niet volgen van de aanbestedingsprocedure. De rechtbank oordeelde dat DNP zich kon beroepen op de uitzonderingsgrond van artikel 2.23 lid 1 aanhef en onder e van de Aanbestedingswet 2012, die geheimverklaring toestaat ter bescherming van wezenlijke veiligheidsbelangen. De rechtbank concludeerde dat DNP in redelijkheid tot de geheimverklaring had kunnen komen en dat er geen onrechtmatig handelen was. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van DNP, die in totaal € 21.768,00 bedroegen.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/650731 / HA ZA 23-623
Vonnis van 16 juli 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. R. Blom te Enschede,
tegen
DE NATIONALE POLITIEte Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: DNP,
advocaat: mr. I.J. van den Berge te Zwolle.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
DNP maakt bij (opsporings)onderzoeken gebruik van Open Source Intelligence (OSINT). Het gaat bij deze onderzoeken om het verzamelen en analyseren van data en informatie uit open en publiek beschikbare (digitale) bronnen. DNP heeft hiervoor een nieuw (software)systeem (hierna: het systeem) verworven. DNP heeft de opdracht tot het leveren van het systeem (hierna: de opdracht) niet aanbesteed, maar rechtstreeks gegund aan een leverancier. Aanbesteding kon volgens DNP achterwege blijven, omdat de opdracht geheim is verklaard en daardoor een uitzondering geldt.
1.2.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat de opdracht aanbesteed had moeten worden. Door dat niet te doen handelde DNP volgens [eiseres] onrechtmatig jegens haar en is zij de opdracht, althans de kans op het krijgen van de opdracht, misgelopen. [eiseres] vordert daarom schadevergoeding van DNP. Volgens [eiseres] is de opdracht niet door DNP geheim verklaard en was geheimverklaring in dit geval ook niet nodig.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- het tussenvonnis van 18 december 2024 en de daarin onder 1.1. genoemde stukken;
- de akte houdende uitlatingen van DNP van 29 januari 2025;
- de antwoordakte na tussenvonnis van [eiseres] van 12 maart 2025.
- het bericht van de rechtbank aan partijen van 10 april 2025 met betrekking tot een wijziging van de samenstelling van de meervoudige kamer die de zaak behandelt.
2.2.
Zoals in het tussenvonnis van 18 december 2024 (hierna: het tussenvonnis) is overwogen, wordt de zaak overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) met gesloten deuren behandeld. Ook in dit eindvonnis zal de rechtbank rekening houden met deze beslissing. In dat verband worden betrokken bedrijven, organisaties en producten niet bij naam genoemd, maar worden meer algemene aanduidingen gehanteerd.

3.De verdere beoordeling

Beoordelingskader
3.1.
De rechtbank blijft bij wat in het tussenvonnis is overwogen en bouwt daarop voort. In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat op de door DNP gegeven opdracht in beginsel deel 2 van de Aanbestedingswet 2012 (Aw 2012) van toepassing is. Kort gezegd wordt daarin een openbare aanbestedingsprocedure voor in dit geval DNP verplicht gesteld.
3.2.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank ook overwogen dat uitzonderingen op die in beginsel verplichte openbare aanbestedingsprocedure kunnen gelden. Een van die uitzonderingsmogelijkheden is neergelegd in artikel 2.23 lid 1 aanhef en onder e Aw 2012. Die bepaling komt voort uit artikel 15 lid 3 van Richtlijn 2014/24/EU (hierna: de Richtlijn).
3.3.
Artikel 2.23 lid 1 aanhef en onder e Aw 2012 luidt:
“In afwijking van de artikelen 2.1 tot en met 2.6a is het bepaalde bij of krachtens deel 2 van deze wet niet van toepassing op overheidsopdrachten en prijsvragen:
(…)
e. die geheim zijn verklaard of waarvan de uitvoering overeenkomstig de geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met bijzondere veiligheidsmaatregelen gepaard moet gaan dan wel indien de bescherming van de wezenlijke belangen van Nederland zulks vereist en deze niet met minder ingrijpende maatregelen kan worden gewaarborgd;”
3.4.
Artikel 15 van de Richtlijn luidt:
“1. Deze richtlijn is van toepassing op het plaatsen van overheidsopdrachten en op het uitschrijven van prijsvragen op defensie- en veiligheidsgebied, met uitzondering van:
a)
opdrachten die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/81/EG vallen;
b)
opdrachten waarop Richtlijn 2009/81/EG krachtens de artikelen 8, 12 en 13 daarvan niet van toepassing is.
2. Deze richtlijn is niet van toepassing op overheidsopdrachten en prijsvragen die niet anderszins op grond van lid 1 zijn uitgezonderd, voor zover de bescherming van de essentiële veiligheidsbelangen van een lidstaat niet kan worden gewaarborgd door minder ingrijpende maatregelen, bijvoorbeeld door eisen te stellen ter bescherming van het vertrouwelijke karakter van de informatie die de aanbestedende dienst in een aanbestedingsprocedure overeenkomstig deze richtlijn beschikbaar stelt.
Voorts is deze richtlijn overeenkomstig artikel 346, lid 1, onder a), VWEU, niet van toepassing op overheidsopdrachten en prijsvragen die niet anderszins op grond van lid 1 van dit artikel zijn uitgezonderd, voor zover de toepassing van deze richtlijn een lidstaat ertoe zou verplichten informatie ter beschikking te stellen waarvan hij de openbaarmaking in strijd acht met zijn essentiële veiligheidsbelangen.
3. Wanneer de aanbesteding en de uitvoering van de overheidsopdracht of prijsvraag geheim zijn verklaard of overeenkomstig de in een lidstaat geldende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen gepaard moeten gaan met bijzondere veiligheidsmaatregelen, is deze richtlijn niet van toepassing, indien die lidstaat heeft besloten dat de essentiële belangen niet kunnen worden gewaarborgd met minder ingrijpende maatregelen, zoals die als bedoeld in lid 2, eerste alinea.”
3.5.
In artikel 15 lid 3 van de Richtlijn is aan de lidstaten een beoordelingsmarge gelaten om te beslissen welke maatregelen noodzakelijk zijn om de in artikel 15 van de Richtlijn genoemde essentiële belangen te kunnen waarborgen. Die maatregelen kunnen in de weg staan aan openbare aanbesteding; de Richtlijn is dan niet van toepassing.
3.6.
Het behoort tot de bevoegdheid van de lidstaten zelf om hun veiligheidsbelangen te definiëren en afwegingen te maken op het gebied van (nationale) veiligheid. Wel geldt dat bij toepassing van een uitzonderingsbepaling op de openbare aanbestedingsplicht een restrictieve uitleg past. De openbare aanbestedingsplicht dient immers ter bescherming van bij mededinging geldende beginselen van transparantie en gelijkheid. De betreffende (overheids)instantie heeft dus een mate van beleids- en beoordelingsvrijheid, maar het ligt niet in de rede een uitzondering op de openbare aanbestedingsprocedure licht te aanvaarden.
3.7.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis overwogen dat een richtlijnconforme uitleg van artikel 2.23 lid 1 onder e Aw 2012 met zich brengt, dat de vraag moet worden gesteld of minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn of waren geweest, dan, in dit geval, onderhandse gunning van de opdracht vanwege de geheimverklaring daarvan. Een richtlijnconforme uitleg van de betreffende bepalingen in de Aw 2012 maakt dat DNP bij achterwege laten van aanbesteding niet kan volstaan met enkel een beroep op het gegeven dat de opdracht geheim is verklaard.
3.8.
In deze zaak betekent dat, mede gelet op het partijdebat, dat de rechtbank allereerst moet beoordelen of inderdaad sprake is van geheimverklaring. Voor zover die vraag bevestigend beantwoord wordt, past bij de toetsing of DNP een beroep kan doen op de uitzonderingsgrond een terughoudende opstelling. Dat betekent dat de rechtbank in dit geval niet treedt in de afweging van de (veiligheids)belangen zelf, maar moet nagaan of DNP in het licht van alle omstandigheden in redelijkheid tot die geheimverklaring heeft kunnen komen, na afweging van de betrokken belangen en met oog voor andere, minder ingrijpende maatregelen.
De opdracht is geheim verklaard
3.9.
Aan een geheimverklaring van een in beginsel onder de reikwijdte van de Aw 2012 vallende opdracht zijn geen vormvereisten verbonden. Wel ligt het voor de hand dat een geheimverklaring betrekking heeft op een te onderscheiden individuele opdracht. Immers is voor de beoordeling (ook) relevant of in een concreet geval andere maatregelen kunnen volstaan. Daarnaast moet niet licht worden omgegaan met het toepassen van uitzonderingen op de openbare aanbestedingsprocedure. Een algemene geheimverklaring die geen betrekking heeft op een concrete, specifieke opdracht, is met deze uitgangspunten in beginsel niet te verenigen.
3.10.
[eiseres] heeft het bestaan en/of het plaatsvinden van een geheimverklaring door DNP betwist, en betwist dat de geheimverklaring waar DNP aan heeft gerefereerd betrekking had op de (specifieke) opdracht. Op grond van de door DNP gestelde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank echter dat de opdracht geheim is verklaard. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
3.11.
DNP heeft toegelicht dat voor verwervingen binnen het werkveld “Opsporing” een algemene geheimverklaring (hierna: de GHV) wordt gehanteerd die is vastgesteld door de korpschef. DNP heeft verder toegelicht dat van geval tot geval per verwerving van specifieke producten of diensten een toetsing plaatsvindt door (twee aanbestedingsjuristen van) zowel het Serviceteam Afgeschermde Operaties en Bedrijfsvoering, als door de dienst Verwerving van DNP. DNP heeft ook gewezen op het in dit geval gebruikte inkoopsysteem. Daarin is in januari 2022 door drie verschillende medewerkers (een inkoopadviseur, een jurist en de categoriemanager) achtereenvolgens goedkeuring gegeven voor de geheimverklaring en de opdracht. De opdracht is in dat inkoopsysteem omschreven als ‘geheim contract’ en de goedkeuring wordt geregistreerd onder een kopje ‘GHV’. Ten slotte is voorafgaand aan de ‘inkoop’ in het inkoopsysteem een akkoord gegeven op de geheimverklaring door het Diensthoofd Verwerving. Deze uitleg over de gebruikelijke en in dit geval plaatsgevonden gang van zaken vindt steun in de door DNP overgelegde stukken, schermafbeeldingen en verklaringen en is door [eiseres] niet gemotiveerd betwist. Het betoog van [eiseres] dat op geen enkel moment sprake zou zijn geweest van een op deze specifieke opdracht betrekking hebbende geheimverklaring volgt de rechtbank dan ook niet.
3.12.
[eiseres] heeft daarnaast nog aangevoerd dat de omschreven wijze van geheimverklaring geen betrekking kan hebben op de (eerste fase van de) opdracht, omdat de opdracht al op een eerder moment onderhands was gegund aan de (derde) leverancier. DNP heeft dat betwist en aangevoerd dat om de opdracht daadwerkelijk te kunnen verstrekken, de goedkeuringen in het inkoopsysteem nodig waren die begin januari 2022 zijn gegeven. Daarnaast heeft DNP aangevoerd dat in juni 2021 al sprake was van geheimverklaring. Toen had de uitvoerige interne procedure ter bevestiging van de geheimverklaring weliswaar nog niet plaatsgevonden, maar dat was gezien de stand van zaken op dat moment ook nog niet aangewezen. DNP heeft de eerdere geheimverklaring vervolgens onderbouwd met vergaderstukken waarin wordt gesproken over een voorgenomen inkooptraject onder geheimhouding en over in verband met de heimelijkheid aan het inkooptraject gestelde speciale voorwaarden, en waaruit ook blijkt dat van daadwerkelijke inkoop of verwerving toen nog geen sprake was. Daarmee is weerlegd dat de opdracht al voor de geheimverklaring onderhands was gegund.
3.13.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat DNP daadwerkelijk de opdracht geheim heeft verklaard, en dat die geheimverklaring in ieder geval is uitgewerkt en geformaliseerd voordat tot gunning van de opdracht en verwerving van het systeem is overgegaan.
Belangen bij niet-openbaarmaking informatie
3.14.
Vervolgens geldt dat de rechtbank zich terughoudend zal opstellen wat de afweging van (nationale) veiligheidsbelangen betreft. DNP heeft aangevoerd dat dergelijke belangen mede ten grondslag hebben gelegen aan de geheimverklaring van de opdracht.
3.15.
De door DNP verstrekte opdracht had betrekking op het verwerven van een softwaresysteem dat gebruikt wordt voor een vorm van (opsporings)onderzoek. DNP heeft toegelicht dat zij belang had en heeft bij het zo min mogelijk in het publieke domein brengen van informatie over (digitaal) opsporingsonderzoek en de daarbij gebruikte systemen en methoden. Kwaadwillenden zouden daarmee volgens DNP hun voordeel kunnen doen en dat zou kunnen raken aan de effectiviteit van het uitvoeren van politietaken en opsporingsonderzoeken.
3.16.
De informatie die in een openbare aanbestedingsprocedure gedeeld had moeten worden, heeft volgens DNP betrekking op de eisen aan het nieuwe systeem; op de werking van het ‘oude’ door DNP gebruikte systeem; op technische (beveiligings)eisen; koppelingen aan de digitale infrastructuur en met andere systemen van DNP en op de wijze waarop het systeem gebruikt zou (moeten) worden. Het gevolg van het openbaar maken van deze informatie is uiteindelijk dat derden toegang kunnen krijgen tot systemen van DNP of dat zij de werking daarvan kunnen verstoren. Dat kan onderzoeken frustreren en brengt veiligheidsrisico’s met zich.
3.17.
[eiseres] heeft betwist dat de door DNP genoemde risico’s zich daadwerkelijk voordoen. [eiseres] voert in dat kader aan dat ook andere instanties in Nederland, zoals de Belastingdienst en de Arbeidsinspectie onder aanbesteding (standaard)OSINT-software hebben ingekocht, en dat dergelijke systemen zelf geen data en informatie opslaan, zodat daar ook geen of beperkte kwetsbaarheden in gelegen zijn. [eiseres] heeft echter niet toegelicht en onderbouwd dat wat voor andere (OSINT)systemen en instanties geldt, ook geldt voor DNP en het door haar verworven systeem, zodat de rechtbank dit betoog van [eiseres] passeert.
3.18.
[eiseres] heeft daarnaast aangevoerd dat DNP zelf, voorafgaand aan de verwerving van het systeem, informatie over het systeem openbaar heeft gemaakt. Daaruit blijkt volgens [eiseres] dat die informatie niet zodanig gevoelig is, dat geheimverklaring gerechtvaardigd of nodig zou zijn. [eiseres] heeft ter onderbouwing gewezen op een presentatie die de leverancier heeft gegeven aan DNP en (gelijktijdig) een aantal andere instanties, voorafgaand aan verwerving door DNP van het systeem. Ook zou DNP zelf een presentatie hebben gegeven waarbij de naam van het nieuwe systeem is genoemd en is de naam van het systeem verschenen in een openbare publicatie van DNP.
3.19.
DNP heeft verklaard dat het nieuwe systeem in een presentatie inderdaad bij naam is genoemd, dat het systeem daarin globaal is omschreven en dat een demo is getoond. Volgens DNP had die informatie niet gedeeld mogen worden, maar ging het niet om informatie over de technische systemen van DNP of om informatie over hoe het systeem gebruikt zou worden.
3.20.
De rechtbank constateert dat DNP inderdaad zelf op eerdere momenten informatie heeft gedeeld met derden. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat het daarbij ging om informatie die in een openbaar aanbestedingstraject ook naar buiten had moeten worden gebracht. De aard van die informatie heeft DNP uitgebreid toegelicht en onderbouwd. Dat DNP zelf (andere of beperktere) informatie heeft gedeeld, doet aan het belang van het niet delen van gegevens in een openbare aanbestedingsprocedure dan ook niet af.
3.21.
De rechtbank neemt dan ook tot uitgangspunt dat sprake is van wezenlijke (veiligheids)belangen, die beschermd worden door geheimverklaring. Daarbij constateert de rechtbank ook, zoals DNP heeft gesteld, dat de afweging van de belangen bij geheimhouding dan wel bij openbaarheid van de procedure heeft plaatsgevonden bij het geheim verklaren van de opdracht. De door DNP omschreven procedure voor toetsing van een specifieke verwerving aan de GHV, maakt dat de betrokken belangen in het geval van de opdracht door verschillende personen en afdelingen op verschillende momenten zijn beoordeeld. Dat geldt ook voor de afweging of andere, minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn. Ook voor die afweging is in de GHV voorzien, en de omschreven interne procedure bij geheimverklaring maakt dat die afweging ook daadwerkelijk plaatsvindt. Op de weging van mogelijk minder ingrijpende maatregelen gaat de rechtbank hieronder nader in.
Minder ingrijpende maatregelen
3.22.
Vervolgens is voor de beoordeling van de vraag of DNP in redelijkheid tot geheimverklaring heeft kunnen komen, relevant of die geheimverklaring nodig is om het doel (te weten het beschermen van de veiligheidsbelangen) te bereiken. Geheimverklaring was niet noodzakelijk, indien de genoemde belangen ook met andere, minder ingrijpende maatregelen beschermd hadden kunnen worden. In de kern komt deze vraag er op neer of de geheimverklaring en daarmee het uitsluiten van mededinging voor de opdracht, proportioneel is.
Aanbestedingsprocedure met voorwaarden
3.23.
[eiseres] heeft gewezen op de mogelijkheid van een aanvankelijk beperkte omschrijving van de opdracht in een Europese aanbestedingsprocedure. De opdracht kan dan nadat een (beperkt) aantal deelnemers zich heeft gemeld, uitgebreider worden omschreven, terwijl met deze deelnemers voorafgaand contractueel vertrouwelijkheids- en veiligheidsafspraken kunnen worden vastgelegd.
3.24.
Daarnaast had DNP volgens [eiseres] een niet-openbare aanbestedingsprocedure kunnen volgen waarbij maximaal drie deelnemers worden uitgenodigd onder de werking van de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied (ADV). Voor toepasselijkheid van de ADV is onder meer vereist dat de opdracht de levering van “gevoelig materiaal” betreft, zo volgt uit artikel 2.1 ADV. De rechtbank begrijpt het standpunt van [eiseres] zo, dat de opdracht weliswaar onder de Aw 2012 valt, maar dat toepassing van de ADV als ‘minder ingrijpende maatregel’ uitkomst had kunnen bieden. De opdracht kan volgens [eiseres] onder het toepassingsgebied van de ADV worden gebracht, door de informatie die gedeeld zou moeten worden onder de definitie van “gevoelig materiaal” te brengen.
3.25.
DNP heeft aangevoerd dat aan de te beschermen belangen onvoldoende tegemoet kan worden gekomen met een aanvankelijk beperkte omschrijving van de opdracht of met een niet-openbare procedure zoals [eiseres] heeft gesuggereerd. Volgens DNP heeft het stellen van (vertrouwelijkheids)eisen aan een selecte groep van deelnemers of het contractueel verbinden van gevolgen aan het schenden van geheimhouding enkel achteraf effect. Deze waarborgen bieden slechts een schijnzekerheid, omdat bij het handhaven van afspraken ‘het leed al is geschied’.
3.26.
De rechtbank acht de redenering van DNP niet onlogisch en ook niet onbegrijpelijk. Bij een aanbestedingsprocedure, ook in niet openbare of anderszins beperkte vorm, zullen meerdere partijen kennis moeten nemen van gevoelige informatie. Daarbij kan de situatie ontstaan dat een minder betrouwbare partij of een partij bij wie de veiligheid van de informatie niet goed is verzekerd, toegang moet krijgen tot de betreffende informatie. Het risico op verspreiding van die informatie is hierdoor nu eenmaal groter dan wanneer de informatie met een enkele partij wordt gedeeld. DNP heeft voldoende onderbouwd dat er een veiligheidsbelang bestaat om dit zoveel als mogelijk te voorkomen. Hoewel van boetes, dwangsommen en/of uitsluiting van een deelnemer gedurende of na de aanbestedingsprocedure een (preventieve) werking kan uitgaan, bieden deze maatregelen geen absolute waarborg op het niet verspreid raken van informatie. Geheimverklaring en onderhandse gunning bieden die waarborg wel.
Splitsen van de opdracht
3.27.
Bij conclusie van antwoord heeft DNP over de toepassing van systemen voor OSINT-onderzoek opgemerkt dat dit onderzoek op verschillende niveaus binnen de organisatie plaatsvindt. Bij tussenvonnis heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over een mogelijk te maken onderscheid tussen enerzijds een systeem voor OSINT-onderzoeken waarbij de veiligheidsbelangen van de Staat een prominente rol spelen, zoals bij complexe onderzoeken naar georganiseerde misdaad of zogenoemde state actors, en anderzijds een systeem voor de OSINT-onderzoeken waarbij die veiligheidsbelangen veel minder op de voorgrond staan, zoals bij veel voorkomende en/of weinig complexe onderzoeken door wijkagenten.
3.28.
DNP heeft onderbouwd dat het maken van een onderscheid tussen systemen en niveaus waarop onderzoek plaatsvindt, niet betekent dat een afgesplitst deel van het (of een ander) systeem met minder waarborgen omkleed zou moeten zijn. DNP heeft aangevoerd dat het belang van één enkel systeem is gelegen in het minimaliseren van het risico op detectie, het beperken van kwetsbaarheden en beveiligingsrisico’s en het niet verder belasten van de organisatie van DNP.
3.29.
DNP heeft daarbij toegelicht dat het onderscheid tussen de niveaus waarop de onderzoeken plaatsvinden niet altijd vooraf te maken en te voorspellen is. Ook kan het niveau waarop het onderzoek plaatsvindt gedurende het onderzoek veranderen. Ten slotte wordt in OSINT-onderzoeken samengewerkt tussen medewerkers op verschillende niveaus. DNP heeft er op gewezen dat wanneer verschillende systemen naast elkaar zouden worden gebruikt, dit zal meebrengen dat een onderzoek in het ene systeem begint en vervolgens in een ander systeem moet worden voortgezet. Ook is denkbaar dat een enkel onderzoek dan ‘parallel’ in verschillende systemen moet worden uitgevoerd.
3.30.
Het belang van het minimaliseren van het risico op detectie maakt dat de gegevens van de eerste stappen in het onderzoek, die mogelijk op het ‘lagere’ niveau zijn gezet, op eenzelfde manier binnen het systeem geborgd moeten zijn als latere stappen op het ‘hogere’ niveau. Hetzelfde geldt ingeval van parallel onderzoek of samenwerking tussen de verschillende niveaus. Onder verwijzing naar een verklaring van een ICT-deskundige heeft DNP uiteengezet dat het gebruik van verschillende systemen onvermijdelijk zou leiden tot van elkaar verschillende ‘technische profielen’, en daarmee het vergroten van detectierisico’s. Als er verschillen ontstaan tussen de technische profielen vanwege het gebruik van verschillende systemen op verschillende niveaus, dan is dat mogelijk te detecteren door de persoon, partij of organisatie die wordt onderzocht.
3.31.
DNP heeft daarmee, zoals [eiseres] ook opmerkt, niet gesteld dat het aanhouden van twee (of meer) systemen niet mogelijk is, maar wel dat het niet wenselijk is en dat de gestelde doelen en te beschermen belangen daarmee niet gediend zouden zijn. Dat dat zo is, heeft DNP onderbouwd en vindt steun in de verklaring van de ICT-deskundige. Gezien de onderbouwing door DNP gaat de rechtbank ervan uit dat het maken van een onderscheid in de systemen – waarmee geheimverklaring ten dele mogelijk niet aan de orde zou zijn – in dit geval verder ook geen uitkomst zou hebben geboden. Aan de beoordeling van de vraag of inperking van een opdracht als minder ingrijpende maatregel van DNP gevergd kan worden, komt de rechtbank daarmee niet toe.
Conclusie
3.33.
De rechtbank concludeert dan ook dat DNP zich kon beroepen op de uitzonderingsgrond van artikel 2.23 lid 1 aanhef en onder e Aw 2012. De opdracht is geheim verklaard ter bescherming van wezenlijke (veiligheids)belangen, en DNP heeft in het licht van alle omstandigheden, na afweging van alle belangen en met inachtneming van de (on)mogelijkheid van minder ingrijpende maatregelen, in redelijkheid tot die geheimverklaring kunnen komen.
3.34.
Daarmee oordeelt de rechtbank dan ook dat DNP niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] door de opdracht onderhands aan een (derde) leverancier te gunnen en niet openbaar aan te besteden conform deel 2 Aw 2012. De daaruit voortvloeiende vordering van [eiseres] zal dan ook worden afgewezen.
3.35.
[eiseres] heeft als subsidiaire grondslag voor de gevorderde schadevergoeding nog gesteld dat sprake is van een ‘gemiste kans’ op de opdracht, maar ook deze subsidiaire grondslag veronderstelt een onrechtmatig handelen van DNP. De rechtbank kan niet vaststellen dat daarvan sprake is, zodat ook de subsidiaire grondslag niet tot toewijzing van de (subsidiaire) vorderingen van [eiseres] kan leiden. Aan beoordeling van de causaliteit tussen het handelen van DNP en de schade van [eiseres] komt de rechtbank niet toe.
Proceskostenveroordeling
3.36.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van DNP worden begroot op:
- griffierecht
8.519,00
- salaris advocaat
13.071,00
(3 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
21.768,00

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 21.768,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers, mr. P. Dondorp en mr. T.P. Sarneel en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.