ECLI:NL:RBDHA:2025:1261

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
24_9213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake functie Medewerker bedrijfsvoering PG/plv. CpG

Op 31 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van verzoeker, die een voorlopige voorziening vroeg tegen de weigering om hem de functie van Medewerker bedrijfsvoering PG/plv. CpG [plaats 2] toe te wijzen. Verzoeker, werkzaam bij de Koninklijke Landmacht, had een voorkeurspositie voor deze functie, maar de functie was inmiddels aan een andere kandidaat toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van onverwijlde spoed, aangezien de verdaagde beslistermijn op bezwaar eindigt voor de datum waarop verzoeker twee jaar arbeidsongeschikt is. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was en de verzoeken van verzoeker buiten de omvang van het geding vielen. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van communicatie tussen partijen over het re-integratietraject van verzoeker, maar wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9213

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr.A.R.A.R. Lotfy),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr.B. Quadackers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de weigering om hem de functie van Medewerker bedrijfsvoering PG/plv. CpG [plaats 2] toe te wijzen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om uitspraak te doen zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Verzoeker is vanaf 29 augustus 2005 werkzaam geweest bij de Koninklijke Landmacht. [1] Hij heeft sinds 29 augustus 2013 een aanstelling in vaste dienst als burgerambtenaar bij Defensie. Hij vervulde laatstelijk de functie van C-interventieteam (24/7) met schaal 4 bij de Defensie Bewakings- en Beveiligings Organisatie (DBBO)/het Defensie Ondersteuningscommando DOSCO) voor 36,09 uur per week. Op 29 januari 2024 is verzoeker met terugwerkende kracht per 12 juni 2023 ziekgemeld. De bedrijfsarts heeft geconstateerd dat verzoeker wegens ziekte niet kan terugkeren in onregelmatige diensten, maar wel in staat wordt geacht om te werken in een regelmatig dagrooster. In het kader van verzuimbegeleiding is op 13 juni 2024 door een arts vastgesteld dat verzoeker intussen werkzaamheden heeft hervat voor 4x9 uur in aangepast werk in een regulier rooster. Verzoeker wordt in het kader van re-integratie begeleid door het Dienstencentrum Re-integratie (DCR).
2.2.
Bij e-mail van 13 juni 2024 heeft de casemanager Verzuim & Re-integratie voor verzoeker een voorkeurspositie afgegeven voor vier functies:
Medewerker bedrijfsvoering PG/plv. CpG [plaats 1] , vacature 583282;
Medewerker bedrijfsvoering PG/plv. CpG [plaats 2] , vacature 583308;
Medewerker operaties/planner, vacature 583309 en
Commandant, vacature 524363.
Naar aanleiding van de sollicitaties van verzoeker naar deze functies heeft de P&O-adviseur bij e-mail van 25 juni 2024 verzocht om de voordracht als voorkeurskandidaat voor de functies in te trekken. Zo hebben de functies een veel hogere inschaling (functie 1: schaal 8 en de functies 2 t/m 4: schaal 7) en de benodigde opleidingen zijn niet binnen zes maanden te behalen.
Bij e-mail van 28 juni 2024 heeft de casemanager de vier voorkeursposities van verzoeker ingetrokken.
2.3.
Op 30 oktober 2024 heeft een arbeidsdeskundige van het UWV een deskundigenoordeel passende arbeid uitgebracht. Daarin is vermeld dat de aangegeven arbeid als medewerker bedrijfsvoering niet passend is voor verzoeker nu hij niet beschikt over een vereist diploma MBO-4. De aangegeven arbeid is mogelijk binnen zes maanden passend te maken van verzoeker.
2.4.
Bij besluit van 31 oktober 2024 is verzoeker meegedeeld dat de organisatie waar hij zijn functie vervult, een reorganisatietraject doorloopt. Dit is een afrondende fase. Het reorganisatieplan Herinrichting DBBO is definitief vastgesteld, het voorlopig personeelsinvullingsplan is behandeld in de Begeleidingscommissie Personele Implementatie (BCO PI) en akkoord bevonden. Uit de functievergelijkingstabel blijkt dat de functie van verzoeker vrijwel onveranderd overgaat naar de nieuwe organisatie (code 1 en 2). Daarom wordt verzoeker met ingang van 1 november 2024 geplaatst op de functie Medewerker Beveiligen (24/7), met schaal 4, op [plaats 2] .
2.5.
Met het (primaire) besluit van 7 november 2024 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat de functie van medewerker operaties/planner niet aan hem wordt toegewezen, omdat hij niet de meest geschikte kandidaat is.
Met het afzonderlijke (primaire) besluit van 7 november 2024 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat de functie van medewerker bedrijfsvoering PG/plv. CpG. [plaats 2] niet aan hem wordt toegewezen, omdat hij niet de meest geschikte kandidaat is.
2.6.
Verzoeker heeft bij brief van 20 november 2024 bezwaar gemaakt tegen beide besluiten. Voorts heeft hij bij brief van 20 november 2024 de voorzieningenrechter verzocht om terzake van beide besluiten een voorlopige voorziening te treffen.
De voorlopige voorzieningenprocedure terzake de functie van planner (SGR 24/9210) is komen te vervallen naar aanleiding van een verzoek van verzoeker van 29 november 2024.
Het verzoek terzake de functie van medewerker bedrijfsvoering (SGR 24/9213) loopt door.
De standpunten van partijen
3.1.
Verzoeker wil dat de functie van medewerker bedrijfsvoering (de functie) aan hem wordt toegewezen, omdat hij een voorkeurspositie had en uit een deskundigenoordeel blijkt dat de functie passend te maken is. Verder stelt verzoeker dat verweerder weigert om enige re-integratieinspanning ten behoeve van hem te verrichten, om de functies binnen de eigen organisatie in kaart te brengen en om te onderzoeken of dit kan leiden tot passende arbeid. Gedurende de ziekteperiode heeft verweerder nog geen enkel voorstel voor passende arbeid aan verzoeker gedaan. Verweerder is niet bereid op enig voorstel van verzoeker terzake van arbeid in te gaan. Verzoeker wenst een voorziening die ertoe leidt dat verweerder alsnog zijn re-integratieverplichtingen in spoor 1 nakomt. Dit komt neer op toewijzing van de functie en/of verweerder op te dragen dat verzoeker kan deelnemen aan het verkorte scholingstraject dat nodig is voor de functie en/of verweerder op te dragen alle voor hem passende functies dan wel passend te maken functies binnen de organisatie in kaart te brengen binnen een termijn van (bij voorkeur) vier weken, op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag dat verweerder in gebreke blijft.
3.2.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 28 november 2024 desgevraagd meegedeeld dat de functie per 1 november 2024 is gevuld. De gekozen kandidaat is reeds persoonlijk geïnformeerd en de plaatsing is voor die betrokkene zichtbaar in Peoplesoft.
Op 24 december 2024 heeft verweerder het besluit van 27 november 2024 overgelegd, waarbij aan de gekozen kandidaat de functie is opgedragen met ingang van
1 november 2024. Bij brief van 8 januari 2025 heeft verweerder toegelicht dat sprake was van een reorganisatietraject bij DBBO. In fase 1 van het traject werd de nieuwe organisatie gecreëerd. In fase 2 die duurde van begin juli tot eind augustus, hebben de sollicitatiegesprekken plaatsgevonden voor de functies in de nieuwe organisatie en werden de mensen gekoppeld aan de nieuwe organisatie. In fase 3, die is afgerond op
1 november 2024, werd dit bestendigd en afgestemd met onder meer de vakbonden. De kandidaten mochten pas na de afronding van fase 3 worden geïnformeerd. Na het afronden van fase 3 is de nieuwe organisatie gestart. Verzoeker is in de selectieprocedure meegenomen als ieder ander, omdat hij geen voorkeurspositie meer had. De kandidaten zijn geïnformeerd op 7 november 2024 en de betreffende beslislijsten zijn op 19 november 2024 opgemaakt.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit is beperkt tot de weigering om aan verzoeker de functie toe te wijzen. Nu deze functie is toegewezen aan een andere kandidaat, kan plaatsing van verzoeker op de functie niet meer aan de orde zijn. Daarmee kan verzoeker niet bereiken wat hij wil. Het hoogst haalbare voor verzoeker is dat hij een voorkeurspositie krijgt voor een soortgelijke functie. Eventuele financiële schade die verzoeker hierdoor lijdt, kan ook na afronding van de bezwaarprocedure worden hersteld. De voorzieningenrechter stelt vast dat de verdaagde beslistermijn van de beslissing op bezwaar eindigt medio maart 2025. Dit is ruim voor de datum waarop verzoeker twee jaar arbeidsongeschikt is (12 juni 2025), zodat van onverwijlde spoed geen sprake is.
5. Ondanks dat geen sprake is van een spoedeisend belang, kan aanleiding bestaan om een voorlopige voorziening te treffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Daarmee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Hiervan is in dit geval geen sprake.
6. Het verzoek om verweerder op te dragen verzoeker te laten deelnemen aan het verkorte opleidingstraject met het oog op de functie, om re-integratieinspanningen na te komen en om passende/passend te maken functies in kaart te brengen, valt buiten de omvang van het geding. Daar gaat het bestreden besluit immers niet over. Dit zal daarom niet inhoudelijk worden besproken door de voorzieningenrechter.
7. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om een nadere overweging toe te voegen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de kwestie van het re-integratietraject van verzoeker al geruime tijd speelt en dat de communicatie hierover tussen partijen stroef verloopt. Gelet hierop lijkt het de voorzieningenrechter van belang om, los van de bezwaarprocedure tegen de weigering van de functie, hierover zo snel mogelijk met elkaar in gesprek gaan.

Conclusie en gevolgen

8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor vergoeding van proceskosten of het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
31 januari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is vermeld in zijn verzoek om een voorlopige voorziening.