ECLI:NL:RBDHA:2025:12571
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag van eiser met het besluit van 14 mei 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser, die stelt de Iraakse nationaliteit te hebben, is het niet eens met dit besluit en voert aan dat hij bij overdracht aan Duitsland in een situatie van materiële deprivatie zal belanden, wat in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Hij vreest dat hij geen adequate opvang en medische voorzieningen zal krijgen en dat er sprake zal zijn van refoulement.
De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank stelt vast dat verweerder op goede gronden het interstatelijk vertrouwensbeginsel hanteert en dat de door eiser aangevoerde argumenten niet voldoende zijn om van dit beginsel af te wijken. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is en verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken verzet aantekenen tegen deze uitspraak.