ECLI:NL:RBDHA:2025:12518

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
NL25.1117
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van vertrek voor Iraakse vreemdeling met medische noodsituatie

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser, een Iraakse vreemdeling, is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 31 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat het medisch advies dat de minister heeft aangevraagd onvoldoende actueel is. Eiser lijdt aan PTSS en heeft suïcidedreiging, en de rechtbank concludeert dat de minister een nieuw BMA-advies moet aanvragen om de medische situatie van eiser opnieuw te beoordelen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister en draagt deze op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

suitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1117
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: J.P. Arts).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep van eiser gegrond is. Het medisch advies dat de minister in deze zaak heeft aangevraagd, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende actueel, gezien de omstandigheden die zich erna hebben voorgedaan. Eiser krijgt dus gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 5 augustus 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 december 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
5. De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, C.T.W van Dijk als waarnemer van de gemachtigde van eiser, Z. Rachid als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Ten aanzien van het verzoek om vrijstelling griffierecht
6. Van de indiener van een beroepschrift bij de bestuursrechter wordt griffierecht geheven. Eiser heeft het verzoek gedaan om hiervan de worden vrijgesteld. Eerder heeft de rechtbank dit verzoek voorlopig toegewezen. Gelet op wat eiser naar voren heeft gebracht over zijn inkomen, ziet de rechtbank aanleiding om dit verzoek definitief toe te wijzen. Van eiser zal geen griffierecht worden geheven.
Relevante feiten en omstandigheden
7. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1969 en heeft de Iraakse nationaliteit. Hij heeft in 2008 voor het eerst een asielaanvraag in Nederland ingediend. Deze aanvraag is ingewilligd, maar in 2009 is zijn asielvergunning ingetrokken. In 2011 is een tweede asielaanvraag afgewezen en in 2012 is eiser teruggekeerd naar Irak. In 2015 heeft eiser een nieuwe asielaanvraag in Nederland ingediend. Deze aanvraag is in juni 2017 afgewezen, welke afwijzing in rechte vaststaat. Aan eiser is vanaf 4 mei 2019 wel uitstel van vertrek toegekend voor de duur van opnames in verband met zijn medische problemen. Bij besluit van 2021 is (verder) uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw geweigerd. Het bezwaar daartegen is ongegrond verklaard. Dit besluit staat in rechte vast. Bij uitspraak van 18 januari 2024 is een beroep tegen de afwijzing van een in 2022 ingediende herhaalde aanvraag van eiser ongegrond verklaard.
8. Op 20 maart 2024 is de onderhavige aanvraag om uitstel voor vertrek ingediend. De minister heeft in het kader van de aanvraag van eiser advies gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA). Uit dit advies van 20 juni 2024 volgt – samengevat weergegeven – dat eiser lijdt aan PTSS en zich bij hem psychotische verschijnselen voordoen. Verder heeft hij suikerziekte en een hoge bloeddruk. Hij gebruikt verschillende soorten medicatie. Eiser staat voor zijn psychische klachten onder ambulante behandeling vanuit Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht (CTP) Veldzicht en zijn lichamelijke klachten worden door de huisarts behandeld. Deze behandeling is in ieder geval langdurig, maar waarschijnlijk blijvend van aard. Ook is geconstateerd dat als de behandeling uit blijft, eiser dan, zoals eerder gebeurd is, een gevaar voor zichzelf en zijn omgeving kan gaan vormen. Er zal zich dan binnen drie tot zes maanden een medische noodsituatie voordoen. Uit het BMA-advies blijkt dat eiser in staat is om te reizen, mits dit gebeurt onder begeleiding van een psychiatrisch verpleegkundige. Daarnaast wordt geconcludeerd dat de voor eiser noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst aanwezig is.
9. De minister heeft gelet op het genoemde BMA-advies besloten om eiser geen uitstel van vertrek te verlenen.
10. Blijkens een beschikking van rechtbank Overijssel van 26 november 2024 en een brief van de behandelaar van eiser van 16 december 2024, die met name betrekking heeft op omstandigheden voor het bestreden besluit, is eiser op 23 november 2024 na een melding door het COA door de politie is aangehouden met een aansteker en brandbare vloeistof, terwijl hij onderweg was naar de Iraakse ambassade. In verband met een verhoogde suïcidedreiging is aan eiser een crisismaatregel opgelegd. Op 27 november 2024 is de maatregel opgeheven, omdat geen acuut psychiatrisch toestandsbeeld meer aanwezig was.
Juridisch kader
11. Op grond van artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om reizen.
12. In paragraaf A3/7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat dat de minister uitstel van vertrek kan verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000 als:
- de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen; of
- er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) om medische redenen.
Uit paragraaf A3/7.1.3 van de Vc volgt dat uitsluitend sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM als:
- uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
- de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
- in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
Het BMA-advies
13. Eiser voert aan dat het BMA-advies van 20 juni 2024 niet langer actueel is. In het BMA-advies wordt niet gesproken over suïcide, terwijl er wel sprake is van een suïcidedreiging. Verder verwijst eiser naar de omstandigheid dat eiser op 23 november 2024 een crisismaatregel is opgelegd, omdat hij van plan was om suïcide te plegen door zichzelf in brand te steken voor de ambassade in Irak. Ook wijst eiser op een calamiteitenmelding van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) van 11 december 2024 en naar een brief van de medisch behandelaar van eiser van het CTP Veldzicht van 16 december 2024.
14. De minister stelt zich op het standpunt dat het BMA-advies van 20 juni 2024 inzichtelijk en concludent is en hiervan uit mag worden gegaan. De gebeurtenissen en verklaringen van nadien geven volgens de minister geen blijk van een wezenlijke verandering in de medische situatie van eiser. In dit advies is immers al rekening gehouden met suïcidedreiging. Ook is niet gebleken dat sprake is van een relevante verandering in de medicatie van eiser, zodat ook om die reden geen aanleiding is om niet van het BMA-advies uit te gaan.
15. Niet in geschil is dat eiser lijdt aan psychische problemen, suïcidaal is en hiervoor onder specialistische behandeling staat.
16. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft gesteld dat het BMA- advies van 20 juni 2024 inzichtelijk en concludent is en dat het als een deskundigenadvies moet worden aangemerkt ten aanzien van eisers medische situatie op dat moment. Voor zover eiser betoogt dat in het BMA-advies niet is uitgegaan van suïcidaliteit bij eiser, kan dit niet worden gevolgd. In het advies is meermaals vermeld dat bij het uitblijven van behandeling eiser een gevaar voor zichzelf (en zijn omgeving) gaat vormen en een medische noodsituatie binnen drie tot zes maanden is te verwachten.
17. De rechtbank volgt de minister echter niet in het standpunt dat uit de gebeurtenissen en stukken van na het advies geen wezenlijke verandering van eisers medische situatie blijkt. In november 2024 is eiser aangehouden terwijl hij vermoedelijk van plan was zich te suïcideren en is aan hem een crisismaatregel opgelegd vanwege verhoogde suïcidedreiging. In de brief van eisers behandelaar van 16 december 2024 wordt om meerdere redenen het risico op suïcide aangemerkt als matig-hoog. Hoewel, zoals hiervoor onder 16 overwogen, in het BMA-advies eisers suïcidaliteit is betrokken, is niet duidelijk met welk dreigingsniveau rekening is gehouden. Gelet hierop kan niet worden uitgesloten dat voormelde omstandigheden van na het BMA-advies, in samenhang bezien, tot een ander, aangepast advies zouden kunnen leiden, bijvoorbeeld ten aanzien van de noodzaak van een eventuele fysieke overdracht aan een psychiater na de uitzetting.
18. De rechtbank vindt daarom dat het bestreden besluit van 12 december 2024 niet op het BMA-advies van 20 juni 2024 mocht worden gebaseerd. Het bestreden besluit komt om deze reden voor vernietiging in aanmerking. De minister moet aan het BMA vragen of voormelde omstandigheden aanleiding geven voor een aangepast advies en op grond daarvan een nieuwe beoordeling maken.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet, nu een nieuw BMA-advies moet worden gevraagd, geen aanleiding de overige beroepsgronden te bespreken. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
20. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf op de aanvraag te beslissen dan wel om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat het aan de minister is om nader onderzoek te verrichten en een nieuwe beoordeling te maken. De minister moet binnen 12 weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak.
21. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op om binnen twaalf weken na de dag van bekendmaken van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J.T. Twijnstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 juni 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.