Op 16 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Akkas, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. M. Lorier, waarbij hem een maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 7 januari 2025, waarbij eiser niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde en een tolk wel. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden en de minister verzocht om nadere informatie. Op 9 januari 2025 heeft de minister de maatregel van bewaring opgeheven, maar de rechtbank heeft de zaak verder behandeld om te beoordelen of eiser recht heeft op schadevergoeding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet tijdig is gehoord, zoals vereist door artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet. De termijn voor het horen was verstreken op 7 januari 2025, en de rechtbank concludeerde dat de bewaring onrechtmatig was vanaf 8 januari 2025. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat eiser niet op tijd is aangevoerd niet voor zijn risico behoort te komen. Daarom heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de minister veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 200,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende twee dagen.
Daarnaast heeft de rechtbank de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 januari 2025, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.