ECLI:NL:RBDHA:2025:12483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
09/317382-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vader voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn 11 weken oude zoon

Op 11 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn 11 weken oude zoon. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van letsel door zijn kind met kracht op de bank te gooien, te schudden en geweld toe te passen op het hoofd. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), dat concludeerde dat de letsels niet het gevolg konden zijn van accidentele krachtsinwerking. De verdachte had verklaard dat hij zijn zoon in een opwelling op de bank had gegooid, maar de rechtbank achtte het aannemelijk dat er meer kracht was toegepast dan hij had aangegeven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, gezien de kwetsbaarheid van een baby en de aard van de letsels. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden, met een proeftijd van twee jaar en onder bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond de ernst van het feit zwaarwegend.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/317382-22
Datum uitspraak: 11 juli 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1992 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 27 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.L.M. de l’Isle en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. N. Harlequin naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 november 2022 te [plaats] aan zijn kind, genaamd [minderjarige] (geboren [geboortedatum 2] 2022) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- blijvende restverschijnselen vanwege hersenweefselverlies aan de linker voor- en
achterzijde ten gevolgde van de uitgebreide subdurale bloeding met massawerking,
zuurstoftekort in de hersenen en/of
- hersenweefselbeschadiging
[pagina 41 rapport NFI Forensisch-medisch onderzoek d.d. 24-05-2024],
heeft toegebracht door:
- [minderjarige] (met kracht) op de bank te gooien en/of leggen,
- [minderjarige] (met kracht) te schudden en/of
- met forse kracht geweld toe te passen op het hoofd van [minderjarige] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 november 2022 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn kind, genaamd [minderjarige] (geboren [geboortedatum 2] 2022), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
- [minderjarige] (met kracht) op de bank heeft gegooid en/of gelegd,
- [minderjarige] (met kracht) heeft geschud en/of
- met forse kracht geweld heeft toegepast op het hoofd van [minderjarige] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit bewezen verklaard kan worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De aard van de letsels en de bevindingen van de NFI-rapporteur
Op 24 mei 2024 heeft het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) gerapporteerd over het forensisch medisch onderzoek naar het slachtoffer (hierna: [minderjarige] ). De raadsvrouw heeft ter zitting opgemerkt dat de medische informatie die aan dit rapport ten grondslag ligt niet aan het procesdossier is toegevoegd. De officier van justitie heeft zich ter zitting bereid getoond om de onderliggende stukken met de rechtbank te delen. De rechtbank is echter van oordeel dat het NFI-rapport duidelijk is en dat zij daarmee voldoende is geïnformeerd. De onderliggende medische stukken komen uitgebreid aan bod in het NFI-rapport en nadere informatie is daarom niet noodzakelijk of relevant voor de bewijsbeslissing.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [minderjarige] (11 weken oud) op 29 november 2022 thuis plotseling ernstige klinische verschijnselen vertoonde, door de rapporteur geduid als: hersenfunctiestoornissen, te weten een verlaagd bewustzijn, bleekheid en ritmisch overstrekken. Toen de ambulance arriveerde, was tevens sprake van een ontoereikende ademhaling en vertraagde hartslag. [minderjarige] werd met spoed naar het [ziekenhuis] gebracht en kreeg meteen zuurstofondersteuning. Ook in het ziekenhuis was gedurende meerdere dagen nog sprake van hersenfunctiestoornissen.
Bij opname op de Kinder Intensive Care op 29 november 2022 bleek dat bij [minderjarige] onder meer sprake was van:
  • onderhuidse bloeduitstortingen aan de rechtervoorzijde van de romp;
  • een subduraal hematoom (bloeduitstorting onder de harde hersenvlies), alsmede een dun subduraal hematoom;
  • hersenweefselverlies en
  • zeer uitgebreide netvliesbloedingen in beide ogen.
De rapporteur van het NFI heeft ten aanzien van de onderhuidse bloeduitstortingen (blauwe plekken) op de borstkas en de netvliesbloedingen geconcludeerd dat die
waarschijnlijkerzijn ontstaan onder de hypothese van een niet-accidentele krachtsinwerking dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerkingen.
Ten aanzien van de subdurale hematomen (bloeduitstorting in de schedel) en de epileptische aanvallen die [minderjarige] in het ziekenhuis heeft gehad, is een vergelijkbare conclusie getrokken, maar dan met een bewijskracht die
iets waarschijnlijkeris.
Ten aanzien van de combinatie van medische bevindingen aan het hoofd van [minderjarige] op 29 november 2022 is geconcludeerd dat het hierbij geconstateerde letsel
veel waarschijnlijkeris ontstaan onder de hypothese van een niet-accidentele krachtsinwerking dan onder de hypothese van een accidentele krachtsinwerking. De combinatie van letsels is volgens de rapporteur van het NFI het gevolg van forse krachtsinwerking(en).
Juridische duiding letsels
De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van letsels is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
Wanneer zijn deze letsels ontstaan?
Naar de mening van de rapporteur van het NFI functioneerde [minderjarige] neurologisch gezien normaal vóór het moment dat zijn ouders hem in een klinische noodsituatie aantroffen, in de middag van 29 november 2022. Het laatste moment met veroorzakende forse krachtsinwerking(en) moet, gezien de aard en ernst van de klinische noodsituatie en de noodzaak tot medisch ingrijpen, de ernst van de verschijnselen tijdens de ziekenhuisopname en de noodzaak tot behandeling met medicijnen tegen epilepsie na ontslag uit het ziekenhuis, gelegen zijn na het laatste moment van normaal functioneren en vóór het optreden van de klinische noodsituatie.
De rechtbank volgt deze conclusie, ook omdat de verdachte en zijn vrouw hebben verklaard dat de verdachte alleen met [minderjarige] was, dat de verdachte heeft verklaard over een door hem verrichte handeling met krachtsinwerking (waarover later meer) op dat moment en dat de verdachte en zijn vrouw hebben geconstateerd dat [minderjarige] zich vlak hierna raar begon te gedragen (“hij was uit de tijd”). De rechtbank vindt het aannemelijk dat de moeder van [minderjarige] op dat moment boven was om te douchen en dat zij niet (mede) verantwoordelijk is voor het ontstaan van het letsel. Er is ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat iemand anders op dat moment aanwezig was. De geopperde mogelijkheid dat krachtinwerking(en) moet(en) hebben plaatsgevonden na overdracht van [minderjarige] aan hulpverlenend personeel, zal de rechtbank als onaannemelijk terzijde schuiven, nu [minderjarige] op dat moment de hiervoor genoemde verschijnselen al had. Buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het de verdachte moet zijn geweest die het letsel heeft veroorzaakt.
De verklaring van de verdachte over zijn handelingen
De verdachte heeft in verschillende verklaringen bij de politie en ter terechtzitting uitgelegd wat hij met [minderjarige] heeft gedaan, namelijk het (vanaf een kleine afstand) gooien van [minderjarige] op de (zachte) bank. Zijn tweede verhoor heeft bij hem thuis plaatsgevonden en is met videocamera’s opgenomen. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte voordoet hoe hij [minderjarige] op de bank zou hebben gegooid. De verdachte verklaarde dat hij geïrriteerd was geraakt, door een combinatie van stress, slaaptekort en het (meermaals) door [minderjarige] uitspugen van zijn eten. Vervolgens heeft de verdachte zijn zoon in een opwelling op de bank gegooid. Hij verklaarde dat hij de nek van [minderjarige] ook niet heeft ondersteund.
De rechtbank acht echter niet aannemelijk dat dit het hele verhaal is en is van oordeel dat de verdachte meer kracht moet hebben toegepast, ofwel door [minderjarige] met meer kracht op de bank of misschien zelfs op de grond te gooien, ofwel door op andere wijze geweld op [minderjarige] toe te passen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de rapporteur van het NFI heeft geconcludeerd dat de combinatie van letsels niet het gevolg van de handelingen zichtbaar op de videoreconstructie, waarbij sprake lijkt van minimale krachtsinwerking, kan zijn, terwijl het letsel het gevolg is van forse krachtsinwerking(en).
Aanmerkelijke kans
Dat sprake zou zijn van direct/boos opzet op het toebrengen van lichamelijk letsel, is niet aannemelijk geworden.
Dan resteert de vraag of bij de verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat een baby bijzonder kwetsbaar is, dat de kwetsbaarheid groter is naarmate de baby jonger is en dat bij een baby in de eerste levensmaanden de spieren, weefsels en botten nog zo weinig ontwikkeld en draagkrachtig zijn dat in de omgang met een baby grote voorzichtigheid is geboden.
Het NFI noemt als voorbeelden van ‘niet-accidentele krachtsinwerkingen’ die het letsel hebben kunnen veroorzaken: hard vastpakken, knijpen, slaan, stompen of een heftig schudincident.
De rechtbank is van oordeel dat de kans dat [minderjarige] als gevolg van de handelingen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel zou bekomen aanmerkelijk is te achten. Dat de rechtbank niet kan vaststellen welke handelingen de verdachte precies heeft verricht, doet daar niet aan af.
De rechtbank vindt het niet voorstelbaar dat dergelijk handelen zonder opzet kan gebeuren. Het is voorstelbaar dat de verdachte op een onbewaakt moment onvoorzichtig is geweest, maar dat kan onmogelijk dit letsel verklaren. Iemand die een baby van 11 weken vasthoudt, is zich bewust van de kwetsbaarheid van zo’n klein lichaam. De handelingen die het letsel moeten hebben veroorzaakt, zijn dermate grof geweest dat die onmogelijk in een onbewaakt moment (onopzettelijk) kunnen zijn verricht. De verdachte heeft bovendien verklaard dat meermalen aan hem is uitgelegd dat hij voorzichtig(er) moet omgaan met zijn kinderen en moet zich daarom des te meer bewust zijn geweest van deze aanmerkelijke kans.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de handelingen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [minderjarige] , dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan hier niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg ook heeft aanvaard.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [minderjarige] .
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 29 november 2022 te [plaats] aan zijn kind, genaamd [minderjarige] (geboren [geboortedatum 2] 2022), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- blijvende restverschijnselen vanwege hersenweefselverlies aan de linker voor- en
achterzijde ten gevolgde van de uitgebreide subdurale bloeding met massawerking,
zuurstoftekort in de hersenen en
- hersenweefselbeschadiging
heeft toegebracht door:
- [minderjarige] (met kracht) op de bank te gooien en/of,
- [minderjarige] (met kracht) te schudden en/of
- met forse kracht geweld toe te passen op het hoofd van [minderjarige] .

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarden geadviseerd door de reclassering, alsmede tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
Wat de verdachte precies heeft gedaan, is onduidelijk, maar vast staat dat hij veel te ruw is omgesprongen met zijn zoontje [minderjarige] van slechts elf weken oud. Hierdoor heeft [minderjarige] ernstig letsel opgelopen en moest hij twee weken in het ziekenhuis blijven. Volgens het NFI had [minderjarige] zonder medisch ingrijpen kunnen overlijden. [minderjarige] heeft blijvende restverschijnselen vanwege hersenweefselverlies. Hoewel het (voor zover de rechtbank bekend) naar omstandigheden nu goed met [minderjarige] gaat, is het nog onduidelijk wat de gevolgen voor hem op de lange termijn zullen zijn. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Hij had als vader veel voorzichtiger moeten zijn, temeer omdat hij al eerder was gewaarschuwd over de te ruwe omgang met zijn kinderen.
In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat (hoewel er in juridische zin sprake is van ‘opzet’) uit het dossier en de behandeling ter zitting blijkt dat de verdachte direct na het handelen is geschrokken en passende maatregelen heeft getroffen. Hij heeft meteen contact opgenomen met een huisarts en geprobeerd om naar zijn beste kunnen nog voor [minderjarige] te zorgen. Ook heeft de rechtbank oog voor het leed dat de verdachte zelf heeft gehad: het verdriet en de zorgen over het letsel van [minderjarige] en het ingrijpen van instanties in het jonge gezin, waardoor de verdachte tijdelijk niet thuis bij zijn vrouw en kinderen mocht zijn.
Aan de andere kant heeft de verdachte geen volledige openheid gegeven over wat er precies met [minderjarige] is gebeurd.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor berechting niet is overschreden. Pas naar aanleiding van het verhoor op 15 juli 2024 (na het NFI-rapport) had de verdachte rekening moeten houden met vervolging. Wel weegt de rechtbank mee dat het feit inmiddels bijna drie jaar geleden heeft plaatsgevonden, dat er in de tussentijd geen aanwijzingen zijn voor ander strafbaar handelen en dat het (volgens de reclasseringsrapportage) nu goed gaat met het gezin en met de verdachte in zijn rol als vader van twee jonge kinderen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 16 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
Uit het dossier en de behandeling ter zitting komt een beeld naar voren van een betrokken en liefdevolle vader; eenzelfde beeld blijkt uit het reclasseringsrapport en uit verklaringen van zijn partner, zijn naaste omgeving en betrokken professionals. De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 3 december 2024, waaruit blijkt dat hij ten tijde van het tenlastegelegde te kampen had met ADHD, een bore-out en mogelijk een jeugdtrauma. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag-gemiddeld. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling.
De rechtbank acht, alle omstandigheden afwegend, een
voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maandenpassend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. De proeftijd is twee jaar. De rechtbank zal de door de reclassering geadviseerde voorwaarden opleggen, mede om te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive verder terug te dringen.
Nu de verdachte door de gevolgen van zijn handelen in zekere zin al is gestraft, vindt de rechtbank (anders dan de officier van justitie) een taakstraf naast de voorwaardelijke gevangenisstraf niet nodig.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikelen 14a, 14b, 14c, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (TIEN) MAANDEN;
bepaalt dat die straf
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
meldplicht bij reclassering (na afspraak)
- zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
ambulante behandeling
- zich laat behandelen door de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Herfkens, voorzitter,
mr. S.M. Krans, rechter,
mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T. Verschoor, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2025.