3.4.Bewijsoverwegingen
De aard van de letsels en de bevindingen van de NFI-rapporteur
Op 24 mei 2024 heeft het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) gerapporteerd over het forensisch medisch onderzoek naar het slachtoffer (hierna: [minderjarige] ). De raadsvrouw heeft ter zitting opgemerkt dat de medische informatie die aan dit rapport ten grondslag ligt niet aan het procesdossier is toegevoegd. De officier van justitie heeft zich ter zitting bereid getoond om de onderliggende stukken met de rechtbank te delen. De rechtbank is echter van oordeel dat het NFI-rapport duidelijk is en dat zij daarmee voldoende is geïnformeerd. De onderliggende medische stukken komen uitgebreid aan bod in het NFI-rapport en nadere informatie is daarom niet noodzakelijk of relevant voor de bewijsbeslissing.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [minderjarige] (11 weken oud) op 29 november 2022 thuis plotseling ernstige klinische verschijnselen vertoonde, door de rapporteur geduid als: hersenfunctiestoornissen, te weten een verlaagd bewustzijn, bleekheid en ritmisch overstrekken. Toen de ambulance arriveerde, was tevens sprake van een ontoereikende ademhaling en vertraagde hartslag. [minderjarige] werd met spoed naar het [ziekenhuis] gebracht en kreeg meteen zuurstofondersteuning. Ook in het ziekenhuis was gedurende meerdere dagen nog sprake van hersenfunctiestoornissen.
Bij opname op de Kinder Intensive Care op 29 november 2022 bleek dat bij [minderjarige] onder meer sprake was van:
- onderhuidse bloeduitstortingen aan de rechtervoorzijde van de romp;
- een subduraal hematoom (bloeduitstorting onder de harde hersenvlies), alsmede een dun subduraal hematoom;
- hersenweefselverlies en
- zeer uitgebreide netvliesbloedingen in beide ogen.
De rapporteur van het NFI heeft ten aanzien van de onderhuidse bloeduitstortingen (blauwe plekken) op de borstkas en de netvliesbloedingen geconcludeerd dat die
waarschijnlijkerzijn ontstaan onder de hypothese van een niet-accidentele krachtsinwerking dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerkingen.
Ten aanzien van de subdurale hematomen (bloeduitstorting in de schedel) en de epileptische aanvallen die [minderjarige] in het ziekenhuis heeft gehad, is een vergelijkbare conclusie getrokken, maar dan met een bewijskracht die
iets waarschijnlijkeris.
Ten aanzien van de combinatie van medische bevindingen aan het hoofd van [minderjarige] op 29 november 2022 is geconcludeerd dat het hierbij geconstateerde letsel
veel waarschijnlijkeris ontstaan onder de hypothese van een niet-accidentele krachtsinwerking dan onder de hypothese van een accidentele krachtsinwerking. De combinatie van letsels is volgens de rapporteur van het NFI het gevolg van forse krachtsinwerking(en).
Juridische duiding letsels
De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van letsels is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
Wanneer zijn deze letsels ontstaan?
Naar de mening van de rapporteur van het NFI functioneerde [minderjarige] neurologisch gezien normaal vóór het moment dat zijn ouders hem in een klinische noodsituatie aantroffen, in de middag van 29 november 2022. Het laatste moment met veroorzakende forse krachtsinwerking(en) moet, gezien de aard en ernst van de klinische noodsituatie en de noodzaak tot medisch ingrijpen, de ernst van de verschijnselen tijdens de ziekenhuisopname en de noodzaak tot behandeling met medicijnen tegen epilepsie na ontslag uit het ziekenhuis, gelegen zijn na het laatste moment van normaal functioneren en vóór het optreden van de klinische noodsituatie.
De rechtbank volgt deze conclusie, ook omdat de verdachte en zijn vrouw hebben verklaard dat de verdachte alleen met [minderjarige] was, dat de verdachte heeft verklaard over een door hem verrichte handeling met krachtsinwerking (waarover later meer) op dat moment en dat de verdachte en zijn vrouw hebben geconstateerd dat [minderjarige] zich vlak hierna raar begon te gedragen (“hij was uit de tijd”). De rechtbank vindt het aannemelijk dat de moeder van [minderjarige] op dat moment boven was om te douchen en dat zij niet (mede) verantwoordelijk is voor het ontstaan van het letsel. Er is ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat iemand anders op dat moment aanwezig was. De geopperde mogelijkheid dat krachtinwerking(en) moet(en) hebben plaatsgevonden na overdracht van [minderjarige] aan hulpverlenend personeel, zal de rechtbank als onaannemelijk terzijde schuiven, nu [minderjarige] op dat moment de hiervoor genoemde verschijnselen al had. Buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het de verdachte moet zijn geweest die het letsel heeft veroorzaakt.
De verklaring van de verdachte over zijn handelingen
De verdachte heeft in verschillende verklaringen bij de politie en ter terechtzitting uitgelegd wat hij met [minderjarige] heeft gedaan, namelijk het (vanaf een kleine afstand) gooien van [minderjarige] op de (zachte) bank. Zijn tweede verhoor heeft bij hem thuis plaatsgevonden en is met videocamera’s opgenomen. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte voordoet hoe hij [minderjarige] op de bank zou hebben gegooid. De verdachte verklaarde dat hij geïrriteerd was geraakt, door een combinatie van stress, slaaptekort en het (meermaals) door [minderjarige] uitspugen van zijn eten. Vervolgens heeft de verdachte zijn zoon in een opwelling op de bank gegooid. Hij verklaarde dat hij de nek van [minderjarige] ook niet heeft ondersteund.
De rechtbank acht echter niet aannemelijk dat dit het hele verhaal is en is van oordeel dat de verdachte meer kracht moet hebben toegepast, ofwel door [minderjarige] met meer kracht op de bank of misschien zelfs op de grond te gooien, ofwel door op andere wijze geweld op [minderjarige] toe te passen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de rapporteur van het NFI heeft geconcludeerd dat de combinatie van letsels niet het gevolg van de handelingen zichtbaar op de videoreconstructie, waarbij sprake lijkt van minimale krachtsinwerking, kan zijn, terwijl het letsel het gevolg is van forse krachtsinwerking(en).
Aanmerkelijke kans
Dat sprake zou zijn van direct/boos opzet op het toebrengen van lichamelijk letsel, is niet aannemelijk geworden.
Dan resteert de vraag of bij de verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat een baby bijzonder kwetsbaar is, dat de kwetsbaarheid groter is naarmate de baby jonger is en dat bij een baby in de eerste levensmaanden de spieren, weefsels en botten nog zo weinig ontwikkeld en draagkrachtig zijn dat in de omgang met een baby grote voorzichtigheid is geboden.
Het NFI noemt als voorbeelden van ‘niet-accidentele krachtsinwerkingen’ die het letsel hebben kunnen veroorzaken: hard vastpakken, knijpen, slaan, stompen of een heftig schudincident.
De rechtbank is van oordeel dat de kans dat [minderjarige] als gevolg van de handelingen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel zou bekomen aanmerkelijk is te achten. Dat de rechtbank niet kan vaststellen welke handelingen de verdachte precies heeft verricht, doet daar niet aan af.
De rechtbank vindt het niet voorstelbaar dat dergelijk handelen zonder opzet kan gebeuren. Het is voorstelbaar dat de verdachte op een onbewaakt moment onvoorzichtig is geweest, maar dat kan onmogelijk dit letsel verklaren. Iemand die een baby van 11 weken vasthoudt, is zich bewust van de kwetsbaarheid van zo’n klein lichaam. De handelingen die het letsel moeten hebben veroorzaakt, zijn dermate grof geweest dat die onmogelijk in een onbewaakt moment (onopzettelijk) kunnen zijn verricht. De verdachte heeft bovendien verklaard dat meermalen aan hem is uitgelegd dat hij voorzichtig(er) moet omgaan met zijn kinderen en moet zich daarom des te meer bewust zijn geweest van deze aanmerkelijke kans.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de handelingen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [minderjarige] , dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan hier niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg ook heeft aanvaard.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [minderjarige] .