ECLI:NL:RBDHA:2025:12482
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 2 juni 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank oordeelt dat eiser nog procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, ondanks het feit dat zijn gemachtigde geen contact meer met hem heeft. De rechtbank stelt vast dat eiser nog steeds op de locatie van het COA verblijft en dat er geen bewijs is dat hij geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland. Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn asielverzoek in Nederland wil indienen vanwege slechte ervaringen met detentie in Duitsland. De rechtbank wijst erop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft bevestigd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is op Duitsland, en dat eiser niet heeft aangetoond dat de omstandigheden in Duitsland onrechtmatig of onacceptabel zijn.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en dat eiser kan worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter A.A.M. Elzakkers en is openbaar gemaakt op 19 juni 2025.