ECLI:NL:RBDHA:2025:12482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
NL25.24930
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 2 juni 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat eiser nog procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, ondanks het feit dat zijn gemachtigde geen contact meer met hem heeft. De rechtbank stelt vast dat eiser nog steeds op de locatie van het COA verblijft en dat er geen bewijs is dat hij geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland. Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn asielverzoek in Nederland wil indienen vanwege slechte ervaringen met detentie in Duitsland. De rechtbank wijst erop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft bevestigd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is op Duitsland, en dat eiser niet heeft aangetoond dat de omstandigheden in Duitsland onrechtmatig of onacceptabel zijn.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en dat eiser kan worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter A.A.M. Elzakkers en is openbaar gemaakt op 19 juni 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.24930
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser, (gemachtigde: mr. C.J. Ullersma),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 juni 2025 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft eiser nog procesbelang?
4. De gemachtigde van eiser heeft bij bericht van 17 juni 2025 aan de rechtbank laten weten dat zij niet op de zitting zal verschijnen. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij geen contact meer heeft met eiser.
5. De minister stelt zich primair op het standpunt dat daarom het procesbelang in de procedure ontbreekt.
6. De rechtbank volgt de minister daarin niet. De rechtbank stelt vast dat de minister op de zitting heeft bevestigd dat – voor zover hij weet – eiser niet is geregistreerd als met onbekende bestemming vertrokken (MOB). Volgens de op dit moment bekende informatie verblijf eiser dus nog op de locatie van het COA. Het enkele feit dat de gemachtigde van eiser geen contact meer heeft met eiser is onvoldoende om aan te nemen dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. De rechtbank neemt daarom aan dat eiser nog procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.

Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?

7. In het beroepschrift brengt eiser naar voren dat hij graag wil dat zijn asielverzoek in Nederland wordt behandeld, omdat hij geen goede ervaringen heeft met detentie in Duitsland. Hij is naar Nederland gekomen, zodat hier zijn verzoek om internationale bescherming in behandeling wordt genomen.
8. Het is de rechtbank niet duidelijk hoe eisers beroepsgrond moet worden opgevat. Eiser en zijn gemachtigde zijn op de zitting ook niet verschenen om dit toe te lichten. Voor zover eiser een beroep doet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wijst de rechtbank er op dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraken van 11 september 20241 en van 4 februari 20252 nog heeft bevestigd dat ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt of onderbouwd met stukken dat niet langer hiervan kan worden uitgegaan. Niet is gebleken dat eisers detentie in Duitsland onrechtmatig was. Ook is niet gebleken dat de omstandigheden in detentie in Duitsland dusdanig slecht waren, dat er sprake is van systematische tekortkomingen. Mocht eiser problemen ondervinden in Duitsland, mag van eiser worden verwacht dat hij klaagt bij de Duitse (hogere) autoriteiten. Er is niet gebleken dat dit voor hem onmogelijk zou zijn of op voorhand zinloos. Eiser heeft immers in het aanmeldgehoor van 6 april 2025 verklaard dat hij niet heeft geklaagd bij de Duitse autoriteiten over de detentie(omstandigheden).
9. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om eisers asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. Wat eiser heeft aangevoerd is daarvoor onvoldoende. Dat eiser de intentie had om in Nederland asiel aan te vragen is tot slot niet leidend is bij de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat op grond van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en dat eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 juni 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.