ECLI:NL:RBDHA:2025:12454

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
NL23.282 T
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vragen over de zoekjaarvergunning en verblijf uitsluitend om redenen van tijdelijke aard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, op 10 juli 2025 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van de zoekjaarvergunning in relatie tot de Richtlijn langdurig ingezetenen. Eiseres, een Turkse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning als langdurig ingezetene, maar haar aanvraag werd afgewezen omdat het verblijf op basis van de zoekjaarvergunning niet meetelt voor de vereiste vijf jaar. De rechtbank vraagt zich af of de zoekjaarvergunning moet worden aangemerkt als verblijf uitsluitend om redenen van tijdelijke aard, en of dit verblijf meetelt voor de opbouw van de vijf jaar. De rechtbank overweegt dat de zoekjaarvergunning, hoewel tijdelijk, bedoeld is om vreemdelingen de mogelijkheid te bieden zich duurzaam in Nederland te vestigen. De rechtbank heeft twijfels over de uitleg van de relevante bepalingen in de richtlijn en vraagt het Hof van Justitie om verduidelijking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL23.282 T
V-nummer: [V-nummer]

verwijzingsuitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1996 en van Turkse nationaliteit, eiseres

(gemachtigde: mr. E.E.M. Bezem),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2022 (het primaire besluit) heeft de minister de aanvraag om verlening van een EU [2] -verblijfsvergunning als langdurig ingezetene afgewezen en aan eiseres een (nationale) verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verleend. Bij besluit van
7 december 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding en leeswijzer
1.1
In deze tussenuitspraak komt de rechtbank tot het oordeel dat aanleiding bestaat prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. [3] Deze vragen gaan over de uitleg van het begrip verblijf “uitsluitend om redenen van tijdelijke aard” zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Richtlijn langdurig ingezetenen. [4] De centrale vraag in deze procedure is of verblijf op grond van een zoekjaarvergunning [5] al dan niet als verblijf in die zin kan worden aangemerkt.
1.2
De rechtbank zal eerst kort uiteenzetten wat de achtergrond is van de zoekjaarvergunning (onder 2) en ingaan op de vergunning op grond van studie of een beroepsopleiding en de Richtlijn langdurig ingezetenen (onder 3). Daarna licht de rechtbank toe waar de zaak over gaat en wat de omvang van het geschil is (onder 4). Vervolgens volgt een uiteenzetting van de standpunten van beide partijen (onder 5). Tot slot licht de rechtbank toe waarom zij aanleiding ziet om prejudiciële vragen te stellen en gaat zij in op de inhoud van deze vragen (onder 6 en volgende). De relevante regelgeving heeft de rechtbank opgenomen in een bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Achtergrond van de zoekjaarvergunning
2.1
De verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf gedurende zoekperiode hoogopgeleide’ is met het besluit van 12 december 2008 [6] opgenomen in paragraaf B15/11.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Volgens dit besluit is deze verblijfsvergunning van tijdelijke aard en wordt deze verleend voor ten hoogste één jaar. Deze verblijfsvergunning kan daarom niet worden verlengd. Wel komen volgens de toelichting vreemdelingen tijdens het zoekjaar in aanmerking voor gezinshereniging. Ook is arbeid toegestaan als de werkgever beschikt over een tewerkstellingsvergunning.
2.2
Met het besluit van 24 juli 2010 [7] is bovengenoemde verblijfsvergunning opgenomen in artikel 3.42 van het Vb. [8] In de Nota van Toelichting bij deze bepaling is opgemerkt dat deze verblijfsvergunning tot doel heeft hoger opgeleide vreemdelingen die in Nederland dan wel aan één van de betere buitenlandse universiteiten hebben gestudeerd “
gedurende een periode van maximaal een jaar in de gelegenheid te stellen in Nederland een functie als kennismigrant te vinden of een innovatief bedrijf te starten”. [9] Omdat Nederland er onvoldoende in slaagt om hoogopgeleiden aan te trekken en om hoogopgeleide vreemdelingen nog meer aan Nederland te binden, is de doelgroep van de zoekjaarvergunning met het besluit van 17 februari 2016 uitgebreid. [10]
2.3
De Unierechtelijke zoekjaarvergunning is opgenomen in artikel 25 van de Studierichtlijn. In de toelichting bij het voorstel van de Studierichtlijn is opgemerkt dat het beter benutten van het potentieel van studenten met een afgeronde studie of een afgerond onderzoek een van de belangrijkste elementen van het voorstel is. Deze personen vormen een toekomstige groep hooggekwalificeerde werknemers, die de taal spreken van het gastland en daar zijn geïntegreerd. [11] Volgens de toelichting bij voornoemde bepaling lijkt de mogelijkheid om in de betrokken lidstaat te blijven, voor studenten en onderzoekers uit derde landen een belangrijke factor te zijn bij de keuze van het land van bestemming. Door de invoering van het zoekjaar kunnen de lidstaten volgens de toelichting mogelijk beter concurreren bij het zoeken naar talenten op de wereldmarkt. [12]
2.4
Met het besluit van 9 april 2018 is de Studierichtlijn in de nationale wetgeving geïmplementeerd. [13] Omdat de nationale regelgeving al een verblijfsvergunning voor het doel “zoekjaar” kent, is de zoekjaarvergunning van artikel 25 van de Studierichtlijn daarbij niet nog eens expliciet in de nationale regelgeving geïmplementeerd. Met het besluit van 13 december 2021 [14] is bepaald dat vreemdelingen die beschikken over een zoekjaarvergunning arbeid mogen verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Verblijf op grond van studie of een beroepsopleiding en de Richtlijn langdurig ingezetenen
3. In de toelichting bij het voorstel voor de Richtlijn langdurig ingezetenen staat bij artikel 3 dat deze richtlijn van toepassing is op alle derdelanders die rechtmatig in een lidstaat verblijven, ongeacht de redenen voor hun oorspronkelijke toelating. [15] Daar zijn enkele uitzonderingen op gemaakt en die staan onder andere in het tweede lid van dat artikel. Onderdanen van derde landen die niet in een lidstaat verblijven met de bedoeling zich daar te vestigen, zoals degenen die er verblijven om te studeren of seizoensarbeid te verrichten, of degenen die tijdelijke bescherming genieten, vallen volgens de toelichting niet onder deze richtlijn. [16] Omdat blijvende vestiging in principe niet het doel is van de studie of een beroepsopleiding [17] , telt dergelijk verblijf volgens artikel 4, tweede lid van de Richtlijn langdurig ingezetenen slechts voor de helft mee voor de opbouw van de vijf jaar die nodig is voor het verkrijgen van een EU-verblijfsvergunning als langdurig ingezetene.
De feiten in deze zaak en de omvang van het geschil
4.1
Eiseres is professioneel [functie] . Zij heeft van 1 september 2014 tot 20 augustus 2020 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking “studie” gehad. In die periode heeft zij gestudeerd aan het [opleiding] in [plaats] . Vervolgens is zij in het bezit gesteld van een zoekjaarvergunning, geldig van 20 augustus 2020 tot 26 april 2021. Vanaf 26 april 2021 beschikt eiseres aansluitend over een verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf bij partner” op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn. [18]
4.2
Op 31 december 2021 heeft eiseres onderhavige aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning als langdurig ingezetene. Deze aanvraag is afgewezen omdat voor de berekening van de periode van vijf jaar het verblijf voor het doel ‘zoekjaar’ niet meetelt. Dit betreft volgens de minister namelijk verblijf uitsluitend om redenen van tijdelijke aard. Eiseres is wel per 31 december 2021 in het bezit gesteld van een nationale verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Haar beroep richt zich tegen de afwijzing van de EU-verblijfsvergunning als langdurig ingezetene.
4.3
De rechtbank constateert dat het geschil in deze zaak zich beperkt tot de vraag of de zoekjaarvergunning moet worden aangemerkt als verblijf “uitsluitend om redenen van tijdelijke aard”, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Richtlijn langdurig ingezetenen. Het geschil gaat uitdrukkelijk niet om de vraag of de zoekjaarvergunning moet worden aangemerkt als een formeel beperkt verblijfsrecht, wat in datzelfde artikellid ook wordt genoemd. Dit is in het bestreden besluit namelijk niet aan eiseres tegengeworpen.
De standpunten van eiseres en de minister
5.1
De minister heeft zich – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat de zoekjaarvergunning moet worden aangemerkt als verblijf uitsluitend om redenen van tijdelijke aard. Om die reden kan het verblijf op grond van die verblijfsvergunning niet worden meegenomen bij de berekening van de duur van het verblijf op grond van artikel 4 van de Richtlijn langdurig ingezetenen. De minister heeft er met name op gewezen dat het een verblijfsvergunning betreft die slechts voor één jaar wordt afgegeven en niet kan worden verlengd. Daarmee geeft deze verblijfsvergunning op zichzelf geen mogelijkheid tot vestiging in Nederland. Volgens de minister is er sprake van een duidelijke afbakening tussen het zoekjaar, dat niet leidt tot duurzame vestiging, en bijvoorbeeld de vergunning als kennismigrant, die mogelijk daarna wordt verkregen. Die laatste vergunning telt wel mee voor de EU-verblijfsvergunning als langdurig ingezetene omdat de vreemdeling zich daarmee wel duurzaam in een lidstaat kan vestigen.
5.2
Eiseres heeft – kort weergegeven – aangevoerd dat de zoekjaarvergunning wel degelijk moet meetellen bij de berekening van de duur van het verblijf op grond van artikel 4 van de Richtlijn langdurig ingezetenen. Dit verblijf kan niet worden aangemerkt als verblijf uitsluitend om redenen van tijdelijke aard. Eiseres heeft verwezen naar een uitspraak van de Afdeling [19] van 8 november 2021 [20] en meent dat daaruit voldoende blijkt dat het verblijf op grond van het zoekjaar niet als verblijf uitsluitend om redenen van tijdelijke aard kan worden aangemerkt. Ook heeft eiseres gewezen op de arresten van het Hof van Justitie in de zaken [naam] [21] en E.K. [22] . Uit deze arresten valt volgens eiseres af te leiden dat het met name gaat om de mogelijkheid van duurzame vestiging. De zoekjaarvergunning heeft juist als doel om werk te zoeken en te vinden en zo de vreemdeling de mogelijkheid te bieden om zich duurzaam te vestigen. Daarnaast heeft eiseres gewezen op de Nota van Toelichting bij artikel 3.42 van het Vb, waaruit overduidelijk blijkt dat de zoekjaarvergunning is bedoeld om afgestudeerde vreemdelingen te behouden voor de Nederlandse arbeidsmarkt en ten goede te doen komen aan de Nederlandse kenniseconomie. [23] Tot slot heeft eiseres de rechtbank gewezen op de noot van mr.dr. A.G.D. Overmars bij de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 8 november 2021. [24]
De prejudiciële vragen
6.1
De vraag of verblijf op grond van een zoekjaarvergunning is aan te merken als verblijf uitsluitend om redenen van tijdelijke aard en zo ja, welke waarde daaraan moet worden toegekend, is volgens de rechtbank niet zonder redelijke twijfel te beantwoorden.
6.2
In het al aangehaalde arrest E.K. heeft het Hof van Justitie nader uitgelegd wat moet worden verstaan onder verblijf “uitsluitend om redenen van tijdelijke aard” als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder e, van de Richtlijn langdurig ingezetenen. Het Hof van Justitie overweegt als eerste dat het begrip verblijf “uitsluitend om redenen van tijdelijke aard” een autonoom Unierechtelijk begrip is dat op het grondgebied van alle lidstaten uniform moet worden uitgelegd. [25] Gelet hierop is het naar het oordeel van de rechtbank niet relevant dat de nationale wetgever bij de invoering van de nationale zoekjaarvergunning in 2008 heeft overwogen dat deze vergunning tijdelijk van aard is.
6.3
Aangezien het begrip verblijf “uitsluitend om redenen van tijdelijke aard” in de Richtlijn langdurig ingezetenen niet nader is gepreciseerd, wijst het Hof van Justitie in de overwegingen 27 tot en met 34 [26] van het arrest E.K. op de bewoordingen en de ontstaansgeschiedenis van de bepaling. De bewoordingen veronderstellen dat het verblijf vanaf het begin uitsluitend voor korte duur was bedoeld. Redenen van tijdelijke aard geven namelijk niet a priori blijk van de bedoeling van de derdelander om zich duurzaam op het grondgebied van de lidstaten te vestigen. Dit wordt volgens het Hof van Justitie geïllustreerd door de in de richtlijn opgenomen voorbeelden van soorten verblijf uitsluitend om redenen van tijdelijke aard, namelijk verblijf als au pair, seizoenarbeider, gedetacheerd werknemer of verlener van grensoverschrijdende diensten. Het gemeenschappelijk kenmerk van dergelijke soorten verblijf is dat zij strikt beperkt zijn in de tijd en bedoeld zijn als verblijf van korte duur, waardoor ze het niet mogelijk maken dat de betrokken derdelander zich duurzaam vestigt op het grondgebied van een lidstaat. [27] Het Hof van Justitie vindt hiervoor bevestiging in de toelichting bij het voorstel voor de Richtlijn langdurig ingezetenen. In de overwegingen 43 tot en met 45 voegt het Hof van Justitie hier nog aan toe dat deze uitleg ook steun vindt in de doelstellingen van de Richtlijn langdurig ingezetenen. Het hoofddoel van de richtlijn is immers integratie van derdelanders die duurzaam in de lidstaat zijn gevestigd. Het Hof van Justitie verwijst hiervoor naar het arrest X. [28]
6.4
Uit het voorgaande volgt volgens de rechtbank dat voor de vraag of een verblijf uitsluitend om redenen van tijdelijk van aard is, moet worden beoordeeld of het verblijf strikt beperkt is in de tijd en is bedoeld als verblijf van korte duur, waardoor het niet mogelijk is voor een derdelander om zich duurzaam in een lidstaat te vestigen.
6.5
De rechtbank stelt vast dat een zoekjaarvergunning verleend wordt voor de duur van één jaar en niet kan worden verlengd. Daarmee is dit een verblijfsvergunning die op zichzelf strikt beperkt is in de tijd in de hierboven bedoelde zin. Dit heeft de minister ook met zoveel woorden aangevoerd en dit wordt niet betwist door eiseres. De rechtbank moet daarom beoordelen of het verblijf op grond van een zoekjaarvergunning ook bedoeld is als verblijf van korte duur, waardoor het niet mogelijk is voor een derdelander om zich duurzaam te vestigen. De minister heeft er in dit kader op gewezen dat de omstandigheid dat de vergunning niet kan worden verlengd, ook betekent dat deze verblijfsvergunning niet als doel heeft om de derdelander zich duurzaam te laten vestigen.
6.6
De rechtbank overweegt dat het juist is dat de zoekjaarvergunning op zichzelf niet kan leiden tot duurzame vestiging, omdat deze als gezegd slechts voor één jaar wordt verleend en niet kan worden verlengd. De mogelijkheid tot duurzame vestiging is afhankelijk van een opvolgend verblijfsrecht, bijvoorbeeld als de derdelander gedurende het zoekjaar werk vindt. Als de vreemdeling geen werk vindt of geen verblijf krijgt op een andere grond, eindigt het verblijfsrecht. Dat neemt naar het oordeel van de rechtbank echter niet weg dat het doel voor het verlenen van deze zoekjaarvergunning wel degelijk lijkt te zijn gelegen in de duurzame vestiging van vreemdelingen in Nederland. De bedoeling van de wetgever bij de invoering van de zoekjaarvergunning is immers om getalenteerde vreemdelingen die hier een opleiding hebben gevolgd, te behouden voor de Nederlandse arbeidsmarkt. De vreemdeling hoeft tijdens het zoekjaar niet te beschikken over een tewerkstellingsvergunning om arbeid te verrichten. Als de vreemdeling vervolgens werk vindt tijdens dat zoekjaar, krijgt deze een verblijfsvergunning in verband met arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige, waarmee de vreemdeling zich duurzaam kan vestigen. Hoewel de zoekjaarvergunning dus strikt beperkt is in de tijd en niet in alle gevallen uiteindelijk leidt tot duurzame vestiging, is het doel van de vergunning wel degelijk gelegen in die duurzame vestiging van talentvolle vreemdelingen. Gelet daarop kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat het verblijf op grond van het zoekjaar is bedoeld als verblijf van korte duur.
6.7
De zoekjaarvergunning heeft gelet hierop een eigen karakter, dat volgens de rechtbank afwijkt van de voorbeelden zoals genoemd in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Richtlijn langdurig ingezetenen. Het gaat in alle gevallen om verblijfsvergunningen die strikt beperkt zijn in de tijd, maar een verblijfsvergunning als au pair of als seizoenarbeider is naar zijn aard ook tijdelijk in die zin, dat het bedoeld is als verblijf van korte duur en deze vergunning nimmer als oogmerk heeft om uiteindelijk duurzaam in de lidstaat te vestigen. Vreemdelingen die beschikken over een dergelijke vergunning zullen daarom de banden met hun land van herkomst niet verbreken en geen permanentere banden aangaan met de lidstaat van verblijf. Het betreft dan ook verblijf
uitsluitendom redenen van tijdelijke aard. Daarin verschilt de zoekjaarvergunning wezenlijk van de in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e van de Richtlijn langdurig ingezetenen genoemde voorbeelden. Deze vergunning is volgens de totstandkomingsgeschiedenis juist bedoeld om een vreemdeling permanentere banden te laten opbouwen met de lidstaat. Volgens de toelichting bij artikel 25 van de Studierichtlijn is het zoekjaar immers bedoeld om ervoor te zorgen dat meer talentvolle derdelanders na afronding van de studie of onderzoek in de Europese Unie gaan werken, de taal spreken en integreren. [29] Tijdens het zoekjaar krijgen vreemdelingen uitdrukkelijk de mogelijkheid om permanentere banden met de lidstaat op te bouwen nu ze recht hebben op gezinshereniging en het de bedoeling is om werk te zoeken om langer te kunnen blijven. En de opbouw van dergelijke permanentere banden ligt nu juist ten grondslag aan de Richtlijn langdurig ingezetenen en de daarin opgenomen mogelijkheden om een sterkere status te verlenen aan vreemdelingen als instrument voor maatschappelijke integratie, welke integratie volgens de Preambule van wezenlijk belang is voor de bevordering van de economische en sociale samenhang, een fundamentele doelstelling van de Europese Unie. [30] De rechtbank overweegt dat de zoekjaarvergunning dan ook is bedoeld om duurzaam verblijf mogelijk te maken. Vreemdelingen die beschikken over dergelijke vergunningen zullen daarom tijdens dit verblijf doorgaans de permanentere banden met hun land van herkomst verbreken om permanentere banden aan te gaan met de lidstaat van verblijf. Gelet daarop lijkt het verblijf op grond van het zoekjaar niet uitsluitend om redenen van tijdelijke aard te zijn. Hoewel het zoekjaar niet is bedoeld als verblijf van korte duur, wordt de zoekjaarvergunning voor slechts één jaar verleend en daarom kan de zoekjaarvergunning op zichzelf niet leiden tot duurzame vestiging. Dit laatste lijkt volgens het Hof van Justitie echter wel een voorwaarde te zijn om een verblijf als niet uitsluitend om redenen van tijdelijke aard aan te merken. [31] Gelet hierop bestaat er twijfel over de aard van dit verblijfsrecht.
6.8
De rechtbank merkt daarbij nog op, dat de zoekjaarvergunning in het geval van eiseres op zichzelf weer een vervolg vormt op de eerdere verblijfsvergunning voor studie die zij heeft gehad. Die verblijfsvergunning betreft een verblijfsrecht dat op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn langdurig ingezetenen is uitgesloten van de werkingssfeer van deze richtlijn, maar dat verblijf telt wel mee voor het berekenen van de duur van het verblijf als bedoeld in artikel 4 van de Richtlijn langdurig ingezetenen, zij het voor de helft. Volgens de toelichting daarbij komt dit omdat blijvende vestiging in principe niet het doel is van de studie. Blijvende vestiging is naar het oordeel van de rechtbank echter wel het doel van de zoekjaarvergunning. Gelet daarop ligt het volgens de rechtbank voor de hand om de duur van het zoekjaar voor vol mee te laten tellen, in het geval dit verblijf niet om uitsluitend redenen van tijdelijke aard betreft. Het onderscheid in waardering van het verblijf voor beide soorten vergunningen laat zich naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer verklaren.
6.9
De rechtbank is in ieder geval met eiseres van oordeel dat er aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat het verblijf op grond van een zoekjaarvergunning niet als een verblijf “uitsluitend om redenen van tijdelijke aard” kan worden aangemerkt. De rechtbank acht het antwoord echter niet boven redelijke twijfel verheven. Bovendien acht de rechtbank het geen uitgemaakte zaak of de duur van het verblijfsrecht vol moet meetellen of niet. Om die reden verzoekt de rechtbank het Hof van Justitie om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op de volgende vragen:
Moet artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Richtlijn langdurig ingezetenen zo worden uitgelegd dat het verblijf op grond van een zogenaamde zoekjaarvergunning op grond van artikel 25 van de Studierichtlijn niet is aan te merken als verblijf uitsluitend om redenen van tijdelijke aard zoals bedoeld in eerstgenoemde bepaling?
Moet artikel 4 van de Richtlijn langdurig ingezetenen zo worden uitgelegd dat het verblijf op grond van een zoekjaarvergunning in volle omvang meetelt voor het volmaken van de vijf jaar? Of is er aanleiding om het verblijf slechts voor de helft mee te tellen zoals in het geval van een verblijfsvergunning in verband met een studie of een beroepsopleiding?
Is voor het antwoord op de eerste en tweede vraag nog relevant of de derdelander feitelijk reeds in het bezit is gesteld van eerst een opvolgend Unierechtelijk verblijfsrecht op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn en vervolgens een nationaal rechtelijk verblijfsrecht voor onbepaalde tijd die niet uitsluitend om redenen van tijdelijke aard zijn?
7. Er is ten aanzien van deze vragen niet gebleken van een
acte éclairé, aangezien het Hof van Justitie zich nog niet heeft uitgelaten over deze vragen of dat de antwoorden op de vragen kunnen worden gevonden aan de hand van vaste rechtspraak van het Hof van Justitie in vergelijkbare gevallen. Daarnaast is ten aanzien van de vragen evenmin gebleken van een
acte clair, aangezien artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Richtlijn langdurig ingezetenen geen uitsluitsel geeft over de definitie en reikwijdte van “uitsluitend om redenen van tijdelijke aard”. De bepaling is bovendien niet dusdanig helder geformuleerd dat gezegd kan worden dat redelijkerwijs geen twijfel over de uitleg of het toepassingsbereik hiervan kan bestaan in deze zaak.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het Hof van Justitie verzoeken om bij wijze van prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het VWEU [32] uitspraak te doen over de genoemde vragen en elke verdere beslissing aanhouden.
9. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- verzoekt het Hof van Justitie bij wijze van prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267
van het VWEU uitspraak te doen over de volgende vragen:
Moet artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Richtlijn langdurig ingezetenen zo worden uitgelegd dat het verblijf op grond van een zogenaamde zoekjaarvergunning op grond van artikel 25 van de Studierichtlijn niet is aan te merken als verblijf uitsluitend om redenen van tijdelijke aard zoals bedoeld in eerstgenoemde bepaling?
Moet artikel 4 van de Richtlijn langdurig ingezetenen zo worden uitgelegd dat het verblijf op grond van een zoekjaarvergunning in volle omvang meetelt voor het volmaken van de vijf jaar? Of is er aanleiding om het verblijf slechts voor de helft mee te tellen zoals in het geval van een verblijfsvergunning in verband met een studie of een beroepsopleiding?
Is voor het antwoord op de eerste en tweede vraag nog relevant of de derdelander feitelijk reeds in het bezit is gesteld van eerst een opvolgend Unierechtelijk verblijfsrecht op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn en vervolgens een nationaal rechtelijk verblijfsrecht voor onbepaalde tijd dat niet uitsluitend om redenen van tijdelijke aard is?
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, voorzitter, en mr. M.B. de Boer en mr. A.K. Glerum, leden, in aanwezigheid van L. Fernandez Ferreiro, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Europese Unie.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie.
4.Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen.
5.Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking “het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst” zoals bedoeld in artikel 25 van de Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (Studierichtlijn).
6.Staatscourant 2008 nr. 2595.
7.Staatsblad 2010, nr. 307.
8.Vreemdelingenbesluit 2000.
9.Staatsblad 2010, nr. 307, pagina 141.
10.Staatsblad 2016, nr. 86.
11.Voorstel van 25 maart 2013, COM(2013) 151 final, pagina 9.
12.Voorstel van 25 maart 2013, COM(2013) 151 final, pagina 14.
13.Staatsblad 2018, 107.
14.Staatsblad 2021, 608. Zie ook artikel 4, eerste lid van de Wet arbeid vreemdelingen gelezen in samenhang met artikel 7.4 van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022.
15.Voorstel van 13 maart 2001, COM(2001) 127.
16.Voorstel van 13 maart 2001, COM(2001) 127, paragraaf 5.3.
17.Voorstel van 13 maart 2001, COM(2001) 127, hoofdstuk 10.
18.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
19.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
21.Arrest van het Hof van Justitie van 18 oktober 2012, ECLI:EU:C:2012:636.
22.Arrest van het Hof van Justitie van 7 september 2022, ECLI:EU:C:2022:639.
23.Staatsblad 2016, 86.
24.Verschenen in tijdschrift Justitiële verkenningen 2022/6.
25.Arrest van het Hof van Justitie van 7 september 2022, ECLI:EU:C:2022:639, onder 21.
26.Onder verwijzing naar het al genoemde arrest [naam] , onder 47, 48 en 50.
27.Arrest van het Hof van Justitie van 7 september 2022, ECLI:EU:C:2022:639, onder 34.
28.Arrest van het Hof van Justitie van 3 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:830.
29.Voorstel van 25 maart 2013, COM(2013) 151 final, pagina 14.
30.Zie ter illustratie de Preambule onder 4, 6 en 12.
31.Arrest van het Hof van Justitie van 7 september 2022, ECLI:EU:C:2022:639, onder 34.
32.Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.