ECLI:NL:RBDHA:2025:12409

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
AWB 25/5390
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsrecht en arbeidsmarktaantekening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning had aangevraagd, had een verblijfsaantekening in zijn paspoort gekregen met de mededeling 'arbeid niet toegestaan'. De minister van Asiel en Migratie had deze aantekening op 20 maart 2025 geplaatst, en op 16 juni 2025 werd deze herhaald. Verzoeker maakte bezwaar tegen de laatste aantekening en vroeg om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat hij rechtmatig verblijf had en dat het hem niet toegestaan was om te werken, wat zijn financiële situatie ernstig zou beïnvloeden.

De voorzieningenrechter heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat er geen spoedeisend belang was. Verzoeker had sinds 11 december 2024 geen recht meer om te werken, en zijn aanvraag om een EU-document was afgewezen zonder dat hij daartegen bezwaar had gemaakt. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet had aangetoond dat hij in een financiële noodsituatie verkeerde, omdat hij geen bewijsstukken had overgelegd die zijn stellingen onderbouwden. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek niet-ontvankelijk was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De zaak betreft de toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de beoordeling van de rechtmatigheid van de verblijfsaantekening en de arbeidsmarktaantekening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/5390

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2025 in de zaak tussen

[naam] , verzoeker,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de minister van Asiel en Migratie.

(gemachtigde: mr. K. Jansen)

Inleiding

1. De minister heeft op 20 maart 2025 de verblijfsaantekening in het paspoort van verzoeker geplaatst “aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning ingediend als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), arbeid niet toegestaan”, gelet op zijn lopende reguliere aanvraag, ingediend op 23 januari 2025. [1] Deze verblijfsaantekening (verblijfssticker) was geldig tot 20 juni 2025.
1.1.
Verzoeker heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt en had hieraan voorafgaand reeds de voorzieningenrechter verzocht een voorziening te treffen.
1.2.
De minister heeft op 16 juni 2025 een nieuwe verblijfsaantekening in het paspoort van verzoeker geplaatst, met dezelfde tekst, geldig tot 16 september 2025.
1.3.
Verzoeker heeft op 23 juni 2025 bezwaar gemaakt tegen dit besluit van 16 juni 2025 over de plaatsing van de verblijfsaantekening met de tekst: arbeid niet toegestaan.
1.4.
De minister heeft op 3 april 2025 en 19 juni 2025 verweerschriften ingediend.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om de voorlopige voorziening op zitting behandeld op 3 juli 2025. Hieraan hebben deelgenomen verzoeker (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de minister. De voorzieningenrechter heeft de zaak ter zitting aangehouden voor nader onderzoek.
1.6.
Nadat de reacties van de minister (4 juli 2025) en verzoeker (7 juli 2025) waren ontvangen heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In dat kader moet getoetst worden of de gevraagde voorziening toegewezen moet worden omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
3. Het plaatsen van een arbeidsmarktaantekening in het paspoort van verzoeker merkt de voorzieningenrechter aan als een met een beschikking gelijk te stellen feitelijke handeling van een bestuursorgaan (artikel 72, derde lid, van de Vw). De voorzieningenrechter acht het daarom mogelijk dat verzoeker hiertegen rechtsmiddelen aanwendt.
4. Verzoeker betoogt dat de minister hem ten onrechte de verblijfssticker en de arbeidsmarktaantekening “arbeid niet toegestaan” heeft verstrekt. Hij had tot 8 januari 2025 (processueel) rechtmatig verblijf in Nederland en het was hem toegestaan zijn arbeid in loondienst te verrichten. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat er sprake is van spoedeisend belang in de zin van artikel 8:81 Awb. Hij voert aan dat hij in Nederland werkzaam was op basis van een arbeidsovereenkomst. Met het inkomen uit deze dienstbetrekking voorzag hij in de kosten van zijn levensonderhoud. Nu het aan hem niet langer is toegestaan om arbeid te verrichten, heeft hij geen inkomen meer om in zijn primaire levensonderhoud te voorzien. Zijn medische situatie (hiv-positief en psychologische klachten) vereist continuïteit van medische zorg en toegang tot medicijnen. Hiervoor is het cruciaal dat hij nog zijn zorgverzekering kan blijven betalen, zodat hij noodzakelijke behandeltrajecten kan blijven volgen. Verzoeker meent dat het hem kan worden toegestaan op basis van aangevoerde en uitzonderlijke omstandigheden om zijn arbeid te blijven verrichten, zodat hij zelfstandig in zijn levensonderhoud kan blijven voorzien zolang de besluitvorming nog voortduurt. Met de situatie waarin verzoeker verkeert, is bij het maken van de Werkinstructie 2022/2 geen rekening gehouden.
5. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de voorlopige voorziening ontvankelijk is.
5.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat ten tijde van het verzoek om voorlopige voorziening er geen sprake was van connexiteit als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit gebrek hersteld op 23 juni 2025 op het moment dat verzoeker bezwaar heeft gemaakt tegen het (nieuwe) besluit van 16 juni 2025. Op grond van voorgaande en om proceseconomische redenen volgt de voorzieningenrechter het standpunt van de minister niet dat het verzoek niet-ontvankelijk is als gevolg van het ontbreken van de connexiteit.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat tussen partijen niet in geschil is dat verzoeker ten tijde van het indienen van zijn verzoek rechtmatig verblijf had op grond van de behandeling van zijn reguliere aanvraag verblijfsvergunning zonder mvv, “niet-tijdelijke humanitaire gronden” van 23 januari 2025. [2]
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen sprake van spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Sinds 11 december 2024 is het verzoeker niet langer toegestaan om te werken. Op die datum is de aanvraag om een EU document afgewezen en verzoeker heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij sinds die datum onderdak genoot en heeft kunnen leven van zijn spaargeld. De stelling van verzoeker dat zijn spaargeld opraakt en hij binnenkort niet meer in zijn eigen onderhoud kan voorzien, slaagt niet. Verzoeker heeft de noodzaak om te werken niet met stukken onderbouwd. Zo heeft hij geen verklaringen of stukken overgelegd waaruit blijkt dat er betalingsregelingen zijn getroffen en zijn er geen bankafschriften overgelegd waaruit een banksaldo blijkt. De door verzoeker ter zitting aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam [3] , maakt niet dat dit oordeel anders is. Namelijk, in deze zaak had verzoeker wel aangetoond met stukken dat er sprake was van een financiële noodsituatie. Verder heeft de minister bij besluit van 23 juni 2025 de aanvraag van 23 januari 2025 afgewezen. Dat betekent dat verzoekers verblijfsrecht (verbonden aan de behandeling van de aanvraag van 23 januari 2025) per die datum was geëindigd.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter acht het verzoek niet-ontvankelijk. Dat betekent dat hij niet toe komt aan een inhoudelijke beoordeling van de door verzoeker ingediende gronden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Dijkstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 10 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Aanvraag verblijfsvergunning zonder MVV ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM).
2.Artikel 8, aanhef en onder f van de Vreemdelingewet 2000 (Vw).
3.Uitspraak van 28 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9505.