ECLI:NL:RBDHA:2025:12400

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
NL25.29661
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake gefaciliteerd vertrek naar Marokko

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker afgewezen. De verzoeker, die een vlucht naar Marokko heeft geboekt op 10 juli 2025, verzoekt de rechtbank om het annuleren van deze vlucht en een verbod op het boeken van een vlucht voor de komende zes maanden. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de feitelijke handeling van het boeken van de vlucht, maar de minister van Asiel en Migratie stelt dat er geen sprake is van een spoedeisend belang, aangezien het gaat om een gefaciliteerd vertrek en niet om een gedwongen uitzetting. De voorzieningenrechter oordeelt dat de verzoeker zelf kan bepalen of hij gebruik maakt van de vlucht en dat er geen juridische grond is voor het uitstellen van zijn vertrek. De rechtbank concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.29661

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker dat strekt tot het annuleren van een ticket voor een vlucht die voor hem gepland staat op 10 juli 2025 en tot een verbod om voor hem een vlucht te boeken in het komende half jaar.
1.1.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen een feitelijke handeling als bedoeld in artiikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, namelijk het boeken van bovengenoemde vlucht. De minister heeft op het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd.
1.2.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder partijen uit te nodigen voor een zitting. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.
Op grond van 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken nu de vlucht van verzoeker gepland staat op 10 juli 2025.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
3. Verzoeker betoogt dat sprake is van een spoedeisend belang, omdat op 10 juli 2025 een vlucht voor hem is geboekt naar Marokko door Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Op 26 juni 2025 is aan verzoeker een laissez-passer verstrekt door de Marokkaanse autoriteiten in Nederland. Verzoeker heeft op 3 juli 2025 bezwaar ingediend tegen het effectueren van zijn vertrek, waarvoor door DT&V een vlucht is geboekt. Verzoeker betoogt dat de minister het ticket van 10 juli 2025 moet annuleren en verzoekt de rechtbank om de minister op te dragen het komende half jaar af te zien van het boeken van een vlucht.
3.1.
De minister stelt in het verweerschrift van 4 juli 2025 dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening. In dit kader stelt de minister dat de geplande vlucht voor verzoeker naar Marokko een ‘gefaciliteerd vertrek’ is. Dit is geen gedwongen vertrek, maar een vorm van zelfstandig vertrek dat door DT&V wordt gefaciliteerd. Wanneer verzoeker niet meewerkt aan het gefaciliteerde vertrek, zal hij niet op dat moment worden gedwongen om te vertrekken naar Marokko. De minister stelt dat verzoeker zelf in de hand heeft of zijn vertrek daadwerkelijk plaatsvindt op 10 juli 2025.
3.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening. Uit het dossier blijkt genoegzaam dat er geen sprake is van gedwongen uitzetting. Er is sprake van ‘vrijwillig’ vertrek. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de mededeling van de minister in het verweerschrift dat als verzoeker op 10 juli 2025 niet meewerkt aan het gefaciliteerde vertrek, hij op dat moment niet gedwongen zal worden uitgezet naar Marokko. De omstandigheid dat er drang is om zelfstandig te vertrekken en dat verzoeker – als hij daar niet aan meewerkt – mogelijk op een later moment alsnog gedwongen zal worden uitgezet, maakt niet dat het op dit moment een gedwongen vertrek betreft. Verzoeker kan dus zelf bepalen of hij gebruik maakt van de vlucht die voor 10 juli 2025 voor hem is geboekt.
3.3.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat onduidelijk is welk (juridisch) belang verzoeker heeft bij het bezwaarschrift gericht tegen de feitelijke handeling dat voor hem een vlucht naar Marokko is geboekt. Verzoeker is al geruime tijd uitgeprocedeerd nadat zijn Nederlanderschap is ingetrokken. In die procedure zijn (vrijwel) alle argumenten die verzoeker naar voren brengt al besproken. Er loopt momenteel geen verblijfsrechtelijke procedure. Onduidelijk is daarom waarom zijn vertrek zou moeten worden uitgesteld. Verzoeker heeft zich sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 juni 2023 [2] al, samen met zijn gezin, kunnen voorbereiden op zijn vertrek. Daar zijn ook alle vertrekgesprekken die sindsdien met verzoeker zijn gevoerd op gericht geweest.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek wordt, gelet op voorgaande, afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Zaaknummer 202204547/1/V1.