ECLI:NL:RBDHA:2025:1240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
NL24.49794
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 12 december 2024 afgewezen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 31 december 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen toegang heeft tot de asielprocedure in Spanje, maar de rechtbank stelt vast dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat de minister ervan uit kan gaan dat Spanje zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat er sprake is van structurele tekortkomingen in het Spaanse asiel- en opvangsysteem.

De rechtbank concludeert dat de minister geen aanleiding had om het asielverzoek van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De enkele aanwezigheid van familieleden in Nederland is niet voldoende om te concluderen dat de overdracht van eiser aan Spanje zou leiden tot onevenredige hardheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol en bekendgemaakt op 9 januari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.49794
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: dhr. A. Hadfy-Kovâcs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 31 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, L. Pomper als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Kan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan ten aanzien van Spanje?
5. Eiser stelt dat er niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje, omdat het niet duidelijk is of eiser toegang heeft tot de asielprocedure. Daartoe voert hij aan dat het voor hem onmogelijk is om een asielaanvraag in te dienen. In Spanje dient de aanvraag via een website of telefonisch gedaan te worden. Eiser heeft gedurende twee dagen naar het desbetreffende telefoonnummer - dat door de politie te Madrid en Barcelona aan hem is opgegeven - gebeld, maar kreeg steeds een bezettoon te horen. Hij heeft tevens drie dagen lang geprobeerd een asielaanvraag via de website in te dienen, maar ook dit lukte niet. Ook het maken van een afspraak met een advocaat is eiser niet gelukt. Hiervan heeft hij bewijsstukken overlegd. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar het AIDA- rapport update 2023 van mei 2024 en een rapportage van Vluchtelingenwerk Nederland van 30 mei 2024 over Dublinterugkeerders die algemene problemen ondervinden bij terugkeer in de Spaanse asielprocedure. Verder verwijst eiser naar een e-mail wisseling tussen Vluchtelingenwerk Nederland en mevrouw [A] , van 4 december 2024, waaruit blijkt dat de situatie met betrekking tot het krijgen van een afspraak en de tijdsduur tot de daadwerkelijke afspraak niet is verbeterd en dat de Spaanse autoriteiten geen structurele verbeteringen hebben doorgevoerd. Volgens eiser geeft het voorgaande aanleiding voor de minister om te onderzoeken of er in Spanje voldoende mogelijkheden bestaan om een asielaanvraag in te dienen of dat dit vrijwel onmogelijk wordt gemaakt. In de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch en Roermond is ook geoordeeld dat de minister nader onderzoek moet doen.
6. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 24 juni 20242 bevestigd dat de minister ten aanzien van Spanje- voor Dublinclaimanten - van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Het AIDA-rapport update 2023 van mei 2024 is meegenomen in de beoordeling van de Afdeling. Het vorenstaande betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Spanje zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen en dat de behandeling van eiser in Spanje niet in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Spanje, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Spaanse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Spanje overleggen of verklaringen afleggen over zijn eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Spanje. Van een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM zal, in geval eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo). Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd.
7. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De minister stelt terecht dat uit het AIDA-rapport update 2023 van mei 2024 (p.69) blijkt dat - hoewel Dublinterugkeerders obstakels kunnen ervaren bij het verkrijgen
van toegang tot de asielprocedure - de Spaanse Office of Asylum and Refugees (OAR)
Dublinterugkeerders voorgang geeft bij de afspraak voor het formaliseren van
de asielaanvraag. De problemen met de toegang tot de asielprocedure zijn kennelijk hardnekkig, maar niet zo zwaarwegend dat sprake is van structurele tekortkomingen die de hoge drempel van zwaarwegendheid van artikel 3 van het EVRM bereiken. De informatie die eiser heeft overgelegd is niet wezenlijk anders. Het contact heeft aangegeven dat in regio’s, weliswaar niet alle, voorrang wordt gegeven aan Dublin-terugkeerders. De minister heeft ook meer en andere mogelijkheden aangegeven waar een aanvraag kan worden ingediend. Eiser heeft de juistheid hiervan niet bestreden. Verder garanderen de Spaanse autoriteiten met het claimakkoord dat zij eisers asielverzoek in behandeling zullen nemen. Als eiser toch geen toegang tot de asielprocedure krijgt, ligt het op zijn weg om daarover te klagen bij de Spaanse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet mogelijk is of niet effectief zal zijn. De minister heeft, bezien in het licht van wat eiser heeft aangevoerd, met de verwijzing naar het AIDA-rapport en Afdelingsuitspraak van 24 juni 2024 voldoende gemotiveerd dat de door eiser aangehaalde problematiek niet leidt tot de conclusie dat sprake is van structurele tekortkomingen. Naar het oordeel van de rechtbank is er ook geen reden om te oordelen dat de minister nader onderzoek had moeten doen. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich moeten trekken?
8. Eiser heeft een biologische (half)broer die in Nederland woont, waarmee hij altijd al nauw contact heeft gehad. Eiser heeft een geboorteakte overlegd om dit aan te tonen. Eisers broer is de enige persoon met wie hij goed overweg kan en die hij vertrouwt. Het is voor eiser dan ook belangrijk om zijn broer in de nabijheid te hebben.
9. Voor zover eiser met bovenstaande een beroep heeft willen doen op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening overweegt de rechtbank als volgt. De minister geeft toepassing aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van een vreemdeling van onevenredige hardheid getuigt. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er voor de minister geen aanleiding om het asielverzoek van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken. De minister heeft zich op het standpunt mogen stellen dat in het geval van eiser niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden waardoor zijn overdracht zou leiden tot onevenredige hardheid. Dat eiser graag bij zijn broer in Nederland zou willen verblijven, maakt nog niet dat Nederland daarmee de asielaanvraag van eiser naar zich toe moet trekken. De enkele aanwezigheid van familieleden in Nederland is op zichzelf namelijk onvoldoende voor toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. De Dublinverordening beoogt weliswaar waarborgen te bieden om gezinsleden die asiel hebben aangevraagd zoveel mogelijk bijeen te houden, maar is niet bedoeld als route waarlangs gezinshereniging kan plaatsvinden: daarvoor bestaan afzonderlijke procedures.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van zijn proceskosten krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 januari 2025

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.