ECLI:NL:RBDHA:2025:1239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
11223081 RP VERZ 24-50421
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst werknemer wegens ernstig verwijtbaar handelen werkgever

In deze zaak verzoekt een werknemer de ontbinding van haar arbeidsovereenkomst met Stichting Hoger Onderwijs Nederland (InHolland) vanwege ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De werknemer, die sinds 2009 in dienst is, heeft zich sinds mei 2023 ziekgemeld en stelt dat de arbeidsverhouding zodanig verstoord is dat ontbinding noodzakelijk is. InHolland verzet zich niet tegen de ontbinding, maar betwist de toekenning van vergoedingen. De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst per 23 november 2024 ontbonden wordt en dat de werknemer recht heeft op een transitievergoeding van € 30.816,32. De verzoeken om een billijke vergoeding en immateriële schadevergoeding worden afgewezen, omdat er geen ernstig verwijtbaar handelen van InHolland is vastgesteld. De proceskosten worden tussen partijen verdeeld, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/c
Zaaknr.: 11223081 RP VERZ 24-50421
Uitspraakdatum: 22 oktober 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[Partij A],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij in het inleidende verzoek,
verwerende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
verder te noemen: werknemer,
gemachtigde: mr. C.P. Zwaanswijk (Farber Zwaanswijk Advocaten),
tegen
de stichting
Stichting Hoger Onderwijs Nederland,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Den Haag,
verwerende partij in het inleidende verzoek,
verzoekende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
verder te noemen: InHolland,
gemachtigde: mr. L.V. Sloot (Clingendael Advocaten).

1.Het procesverloop

1.1.
Werknemer heeft de kantonrechter bij verzoekschrift met 25 producties (nrs. 1 tot en met 25), bij de griffie ingekomen op 23 juli 2024, verzocht, kort gezegd, de arbeidsovereenkomst tussen haar en InHolland te ontbinden onder toekenning van de transitievergoeding, een billijke vergoeding en een immateriële schadevergoeding.
1.2.
Op 20 september 2024 is bij de griffie een verweerschrift, tevens een voorwaardelijk tegenverzoek met 22 producties (nrs. 1 tot en met 22) binnengekomen. InHolland verzet zich niet tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst (op de kortst mogelijke termijn), maar wel tegen toekenning van de transitievergoeding, een billijke vergoeding en een immateriële vergoeding. Voor het geval werknemer haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou intrekken verzoekt InHolland de arbeidsovereenkomst te ontbinden zonder toekenning van enige vergoeding.
1.3.
Voorts is bij de griffie binnengekomen een akte aan de zijde van werknemer houdende overlegging producties 26 tot en met 31 tevens inhoudende akte vermeerdering van eis [het verzoek] en een akte aan de zijde van werknemer houdende overlegging producties 31 tot en met 33.
1.4.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift is gehouden op 1 oktober 2024. Daarbij is werknemer samen met haar gemachtigde verschenen. Namens InHolland is de heer L. Rurup verschenen alsmede de gemachtigde van InHolland. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van werknemer pleitaantekeningen overgelegd. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling verder is besproken heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt die zich in het griffiedossier bevinden.
1.5.
Na de mondelinge behandeling is de beslissing op de verzoeken bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Werknemer, geboren op [geboortedatum] 1980, is sinds 8 juni 2009 in dienst van InHolland, eerst als onderwijsassistent, daarna een periode als docent, en vanaf 1 februari 2021 als Student Decaan. Haar huidige salaris bedraagt € 5.345,92 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en emolumenten, bij een arbeidsomvang van 40 uur per week.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst van werknemer is de CAO voor het Hoger Beroepsonderwijs 2024-2025 van toepassing.
2.3.
Sinds 17 mei 2023 is werknemer ziekgemeld.
3.
Het inleidende verzoek, het voorwaardelijk tegenverzoek en het verweer van partijen
3.1.
In het inleidende verzoek en na vermeerdering van het verzoek verzoekt werknemer bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: (I.) een dag vast te stellen waarop de zaak ter terechtzitting wordt behandeld; (II.) alsdan de tussen werknemer en InHolland bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens de daarvoor aangevoerde omstandigheden die maken dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen vanwege ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door InHolland met inachtneming van de geldende opzegtermijn van 4 maanden; (III.) InHolland te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding ad € 30.816,32 bruto zoals vermeld onder punt 7 van het verzoekschrift; (IV.) InHolland te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 180.902,08,- bruto, zoals vermeld onder punt 7 van het verzoekschrift althans een door de kantonrechter in goede Justitie te bepalen billijke vergoeding; (V.) InHolland te veroordelen tot betaling van een immateriële vergoeding van € 10.000,- netto althans een door de kantonrechter in goede Justitie te bepalen billijke immateriële vergoeding; (VI.) InHolland te veroordelen tot betaling van de netto advocatenkosten van € 10.789,28; (VII.) InHolland bij beschikking te veroordelen tot betaling aan werknemer van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening; (VIII.) InHolland te veroordelen in de kosten van de procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
Aan het verzoek legt werknemer – kort gezegd – ten grondslag dat zij, gelet op de ernstige verwijtbaarheid van InHolland met betrekking tot de toestand, waarin zij is komen te verkeren, de onmogelijkheid om te herstellen zolang de arbeidsovereenkomst in stand blijft en de weigering van InHolland om haar ernstige verwijtbaarheid te erkennen door het toekennen van een financiële compensatie, er sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat zij geen andere mogelijkheid heeft dan ontbinding van haar arbeidsovereenkomst te verzoeken, onder toekenning van de transitievergoeding, een billijke vergoeding en een immateriële schadevergoeding.
3.3.
Van haar zijde erkent InHolland dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moet worden, zij het dat InHolland van mening is dat werknemer geen transitievergoeding, billijke vergoeding of immateriële schadevergoeding zou moeten toekomen.
3.4.
Voor het geval dat werknemer haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou intrekken, verzoekt InHolland (4) de arbeidsovereenkomst met werknemer op de voet van artikel 4:671b BW te ontbinden, nu er sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie, die als redelijke grond als bedoeld in artikel 6:669, lid 3 aanhef en onder (g) BW ontbinding van de arbeidsrelatie rechtvaardigt en herplaatsing in een andere functie niet in de rede ligt; (5) de arbeidsovereenkomst (i) primair op de kortst mogelijke termijn te ontbinden, en (ii) subsidiair het einde van de arbeidsovereenkomst te bepalen met inachtneming van de geldende opzegtermijn van
driemaanden, waarbij de proceduretijd in mindering wordt gebracht; (6) aan werknemer géén enkele vergoeding toe te kennen, in alle gevallen: met veroordeling van werknemer in de kosten van de procedure.
3.5.
De stellingen en verweren van partijen over en weer zullen hierna, voor zover relevant, besproken worden.

4.De beoordeling

De ontbinding van de arbeidsovereenkomst
4.1.
De beoordeling van het inleidende verzoek van werknemer en het voorwaardelijke verzoek van InHolland om de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en InHolland te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding kan kort zijn. InHolland heeft zich niet tegen ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzet en heeft daarmee het bestaan van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding erkend. Daarom zal de kantonrechter hoe dan ook de arbeidsovereenkomst ontbinden.
4.2.
Omdat werknemer ook na het ter terechtzitting gegeven voorlopig oordeel van de kantonrechter haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet heeft ingetrokken, komt de kantonrechter overigens niet toe aan behandeling van het voorwaardelijke tegenverzoek van InHolland.
4.3.
De werknemer verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden, terwijl haar arbeidsongeschiktheid nog voortduurt. Daarom heeft de kantonrechter nog wel te overwegen of ontbinding van de arbeidsovereenkomst mogelijk is. Het ontbindingsverbod van artikel 6:671b, lid 6 BW heeft geen tegenhanger in artikel 6:671c BW. Nu werknemer zelf de stap heeft genomen om ontbinding van haar arbeidsovereenkomst te verzoeken, terwijl zij ook eerst had kunnen werken aan haar herstel, maakt dat zij kennelijk de ontslagbescherming bij ziekte van artikel 6:670, lid 1 BW opgeeft. Het is dan niet langer aan de kantonrechter om te oordelen dat de voortdurende arbeidsongeschiktheid van werknemer aan ontbinding in de weg staat.
4.4.
Aldus heeft de kantonrechter alleen nog te oordelen over het tijdstip van ontbinding van de arbeidsovereenkomst en of en in hoeverre werknemer recht heeft op de transitievergoeding, een billijke vergoeding en een immateriële schadevergoeding.
Datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst
4.5.
Voor de vraag per welke datum de arbeidsovereenkomst zal eindigen dient de kantonrechter allereerst te oordelen of de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang ontbonden dient te worden, op grond van ernstig verwijtbaar handelen van werknemer. InHolland heeft het verzoek daartoe echter zodanig ingekleed dat zij de onmiddellijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst alleen verzoekt in het kader van haar voorwaardelijk tegenverzoek. Zoals reeds overwogen komt de kantonrechter aan de behandeling van dat voorwaardekijk tegenverzoek niet toe, zodat hij ook niet kan toekomen aan het verzoek om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te ontbinden.
4.6.
Derhalve rest alleen nog de vraag of de arbeidsovereenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van vier maanden (zoals werknemer verzoekt) of met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden (zoals InHolland stelt) ontbonden moet worden. Deze vraag is echter niet langer relevant, omdat sinds het indienen van het inleidende verzoekschrift inmiddels op een dag na drie maanden zijn verstreken en op grond van artikel 7:671a lid 9 onder a. BW altijd tenminste een maand opzegtermijn dient te resteren, Aldus zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden per 23 november 2024.
De transitievergoeding
4.7.
Hetgeen de kantonrechter overwogen heeft met betrekking tot de opzegtermijn geldt onverkort ook met betrekking tot de transitievergoeding. De transitievergoeding kan alleen worden onthouden in geval van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van werknemer (artikel 7:673 lid 7 onder c. BW), maar aan de beoordeling daarvan komt de kantonrechter niet toe. Daarom heeft werknemer bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst in ieder geval recht op de transitievergoeding.
4.8.
Ondanks dat de verschuldigdheid en de hoogte van de transitievergoeding in beginsel voortvloeien uit de wet zal de kantonrechter niettemin, mede met het oog op mogelijke interpretatieverschillen van werknemer of InHolland, de hoogte van de transitievergoeding vaststellen op een bedrag van € 30.816,32 bruto, als het door werknemer in haar akte vermeerdering van eis genoemde bedrag, dat InHolland niet betwist heeft.
De billijke vergoeding
4.9.
Bij ontbinding van een arbeidsovereenkomst kan de kantonrechter een billijke vergoeding toekennen indien sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van de werkgever.
4.10.
Kort gezegd stelt de werknemer dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door InHolland doordat zij heeft moeten werken in een onveilige werksituatie en dat gedurende langere tijd en onder verschillende leidinggevenden en met verschillende collega’s, die haar zouden hebben gepest en hebben buitengesloten. Tevens stelt zij dat zij structureel werd overbelast. Uiteindelijk heeft zij zich als gevolg van een en ander ziek per 17 mei 2023 moeten melden. Zolang haar ziekte voortduurt kan zij niet werken aan haar herstel.
4.11.
Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld over de periode voorafgaand aan de ziekmelding van werknemer komt naar het oordeel van de kantonrechter geen eenduidig beeld naar voren dat het enkel en alleen aan InHolland te wijten zou zijn dat werknemer in de situatie is beland waarin zij zich nu bevindt.
4.12.
Uit het procesdossier blijkt dat werknemer over de periode genomen dat zij bij InHolland in dienst is, dat wil zeggen sinds 2009, zij drie verschillende functies heeft gehad, namelijk Onderwijsassistent 1 (2009 – 2015), Docent 3 (2015 – 2021) en Student Decaan (2021 – heden) en dat zij daarbij op verschillende locaties van InHolland werkzaam is geweest.
4.13.
In het verweerschrift heeft InHolland een beeld geschetst dat werknemer tijdens die periode met meerdere leidinggevenden en collega’s problemen ondervond in de communicatieve sfeer. De kantonrechter heeft geen redenen te twijfelen aan dat beeld, hetgeen overigens ook niet door werknemer is betwist. Of en in hoeverre een en ander in overwegende mate aan de leidinggevenden en collega’s dan wel aan werknemer toegeschreven kan worden kan in het midden blijven, maar wel is duidelijk dat InHolland telkens op zoek is gegaan naar een andere functie voor werknemer en die ook gevonden heeft. Zelfs heeft InHolland aangekondigd, na communicatieproblemen in haar huidige functie, opnieuw op zoek te gaan naar een nieuwe werkplek voor werknemer. In het gespreksverslag van 10 mei 2023 staat daarover:
[Werknemer] kan op haar nieuwe plek laten zien dat de samenwerkingsproblemen daadwerkelijk team en situationeel waren en niet verbonden zijn aan haar functioneren.Zover is het niet gekomen, want blijkbaar was deze aankondiging reden voor werknemer om zich ziek te melden.
4.14.
Gelet hierop komt de stelling van werknemer in punten 5.3 en 5.45 van het verzoekschrift, namelijk dat door toedoen van InHolland binnen een tijdsbestek van vijf maanden een verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan, waardoor werknemer zich genoodzaakt ziet ontbinding van haar arbeidsovereenkomst te verzoeken, in een ander daglicht te staan.
4.15.
Daarbij komt nog dat werknemer tijdens haar arbeidsongeschiktheid bij monde van haar gemachtigde op 29 maart 2024 de stap heeft genomen te stellen dat de situatie waarin zij was komen te verkeren enkel en alleen te wijten was aan ernstig verwijtbaar handelen van InHolland en dat zij ter voorkoming van een gerechtelijke procedure over een financiële compensatie wilde spreken in verband met de gevolgen die zij zou ondervinden als gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen. Bij gebreke van een regeling zou werknemer InHolland in rechte betrekken, zo voegt de gemachtigde daaraan toe.
4.16.
In reactie daarop hebben partijen overleg gevoerd, waarbij InHolland bovendien aangeboden heeft om onder leiding van een mediator geschilpunten en oplossingsmogelijkheden te verkennen, zodra werknemer voldoende hersteld zou zijn. Dat aanbod heeft werknemer per e-mail van 18 juni 2024 van de hand gewezen omdat zij van InHolland niet de erkenning zou krijgen met betrekking tot hetgeen haar overkomen is.
4.17.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan van InHolland niet gevergd worden in gelijkwaardigheid over een vertrekregeling te spreken, als werknemer daarbij als voorwaarde stelt dat InHolland (eenzijdig) moet erkennen dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens werknemer, terwijl wellicht de ontstane situatie, zoals hiervoor al overwogen, genuanceerder ligt dan dat.
4.18.
Tenslotte wordt de stelling van werknemer in haar e-mail van 18 juni 2024 dat zij niet kan herstellen zolang de arbeidsverhouding in stand blijft niet ondersteund door het Arbeidskundig Rapport van het UWV, dat werknemer nog als aanvullende productie 29 heeft overgelegd. Daarom kan ook niet zonder meer worden aangenomen dat de enige uitweg voor werknemer was om aan te sturen op ontbinding van de arbeidsovereenkomst met onlosmakelijk daaraan verbonden een financiële compensatie voor ernstig verwijtbaar handelen door InHolland.
4.19.
Samenvattend luidt het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door InHolland. Omdat de mogelijke toekenning van een billijke vergoeding is gekoppeld aan ernstige verwijtbaarheid van de werkgever (artikel 6:671c, lid 2 onder b BW) zal het verzoek van werknemer om InHolland te veroordelen tot het betalen van een billijke vergoeding worden afgewezen.
De immateriële schadevergoeding
4.20.
Werknemer maakt naast een billijke vergoeding ook aanspraak op een immateriële (schade)vergoeding van € 10.000,- netto. In punt 7.11 draagt zij in dat kader aan dat zij dat onder omstandigheden op zijn plaats acht. Zij laat echter na een grondslag voor de toekenning van een immateriële schadevergoeding te noemen, hetgeen met name relevant is omdat zij in deze procedure ook de toekenning van een billijke vergoeding verzoekt. Het had daarom op haar weg gelegen om te benoemen op grond waarvan zij naast een billijke vergoeding tevens recht heeft op een immateriële schadevergoeding. Nu zij dat heeft nagelaten, moet haar verzoek daartoe alleen al daarom worden afgewezen.
De advocaten- en proceskosten en de rente
4.21.
Uit het voorgaande volgt dat werknemer met name op haar meest vergaande standpunt, namelijk dat er sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van InHolland, in het ongelijk wordt gesteld. Niettemin ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten zodanig tussen partijen te verdelen dat elke partij de eigen proceskosten draagt. Impliciet wordt daarmee het verzoek van werknemer om haar integrale advocaatkosten vergoed te krijgen afgewezen.
4.22.
Omdat InHolland per 23 november 2024 de transitievergoeding verschuldigd wordt en aan te nemen valt dat zij de transitievergoeding prompt aan werknemer zal betalen, wordt het verzoek van werknemer onder (VII.) van het petitum tot betaling van wettelijke rente afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en InHolland per 23 november 2024;
5.2.
bepaalt dat de hoogte van de door InHolland verschuldigde transitievergoeding
€ 30.816,32 bruto bedraagt;
5.3.
verdeelt dat de proceskosten zodanig tussen partijen dat elke partij de eigen proceskosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en is op 17 september 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.