ECLI:NL:RBDHA:2025:12386

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
09/091997-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bedreiging, belediging en wederspannigheid door een verdachte in het openbaar vervoer

Op 5 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 24 maart 2025 in 's-Gravenhage betrokken was bij een incident in het openbaar vervoer. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht, belediging van ambtenaren in functie, en wederspannigheid. Tijdens de zitting op 22 mei 2025 heeft de officier van justitie, mr. D.M. Snoep, gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.J. Teeuwen, pleitte voor vrijspraak van de meest ernstige beschuldigingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de ambtenaren heeft bedreigd met de dood en hen beledigd heeft met kwetsende uitdrukkingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar verklaarde de andere feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 61 dagen, met aftrek van voorarrest, en wees de vorderingen van de benadeelde partijen toe, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/091997-25
Datum uitspraak: 5 juni 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] (Irak),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] ,
locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 22 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. Snoep en van wat door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.J. Teeuwen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 maart 2025 te 's-Gravenhage
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[aangever]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- bij die [aangever] een nekklem heeft aangelegd,
- de keel van die [aangever] met kracht heeft dicht gedrukt en/of dicht gedrukt heeft
gehouden en/of
- die [aangever] in het gezicht heeft gestompt/geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 24 maart 2025 te 's-Gravenhage
[aangever] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [aangever] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood" en/of "Ik
sla je helemaal de kanker in" , althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
3.
hij op of omstreeks 24 maart 2025 te 's-Gravenhage
opzettelijk
een/meerdere ambtena(a)r(en), te weten [aangever] en/of [benadeelde 1] en/of
[benadeelde 2] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun
bediening,
in zijn/haar/hun tegenwoordigheid,
mondeling
heeft beledigd,
door hem/haar/hen de woorden toe te voegen: 'Kanker dikke kanker trol en/of bolle
kanker koe en/of kankertrol en/of kanker dikzak en/of kanker sukkel en/of kanker
dikke', althans woorden van
gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 24 maart 2025 te 's-Gravenhage,
zich met geweld en/of bedreiging met geweld,
heeft verzet
tegen een/meerdere ambtena(a)r(en), te weten [aangever] en/of [benadeelde 1]
en/of [benadeelde 2] , buitengewoon opsporingsambtena(a)r(en) bij de HTM, werkzaam
in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten ter
aanhouding van verdachte
door (meermalen)
- te rukken en/of trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die
amtena(a)r(en) verdachte trachtte te geleiden,
- die ambtena(a)r(en) beet te pakken bij hun kleding en/of lichaam en/of
- die ambtena(a)r(en) te slaan,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig
lichamelijk letsel te weten een rode plek in de hals en/of in het gezicht en/of op de
hand bij die [benadeelde 2] ten gevolge heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair en het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat de verdachte een nekklem heeft aangelegd die van dusdanige impact is geweest dat gesproken kan worden van poging doodslag dan wel zware mishandeling. Met betrekking tot de onder 2, 3, 4 ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
De rechtbank komt tot het oordeel dat de verdachte van feit 1 moet worden vrijgesproken en dat feiten 2, 3 en 4 zullen worden bewezenverklaard. De wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden zijn als
bijlage Ibij dit vonnis gevoegd. In aanvulling op de bewijsmiddelen overweegt de rechtbank het volgende.
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit (poging doodslag) en het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (poging zware mishandeling) heeft begaan. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende aanwijzingen dat de verdachte opzet had op het doden van of toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [aangever] . De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard, tenzij sprake is van contra-indicaties.
Uit de aangifte van [aangever] blijkt dat de verdachte hem een klap in zijn gezicht gaf en dat de verdachte hem vervolgens bij zijn nek vastpakte. [aangever] voelde pijn in zijn buik en zijn ademhaling werd moeilijker. Uit de camerabeelden uit de tram blijkt dat de verdachte en [aangever] met hun gezichten naar elkaar toestonden en dat de verdachte [aangever] met zijn armen tegen zich aan drukte. Daarbij had de verdachte met zijn ene hand zijn andere pols vast. Collega’s van [aangever] hebben gezien dat [aangever] blauw aanliep. Ook hoorden zij dat de verdachte tegen [aangever] zei: “laat mij los, dan laat ik jou ook los”. [aangever] zei: “oke, laat mij los dan”. Daarna liet de verdachte [aangever] los. Uit de camerabeelden blijkt dat dit klemmen ongeveer 40 seconden duurde. Uit de bij de aangifte gevoegde foto’s blijkt dat [aangever] door het incident striemen aan de achterzijde van zijn nek heeft opgelopen en een dikke lip.
Hoewel het klemmen van een ander tegen het lichaam op deze manier bepaald niet zonder risico is, blijkt uit de verklaring van [aangever] niet dat zijn luchttoevoer door de klem dusdanig werd belemmerd dat hij helemaal geen adem meer kon halen of dat zijn halsslagaders werden dichtgedrukt. [aangever] kon tijdens de klem nog praten en is niet buiten bewustzijn geweest. Hij heeft, nadat de verdachte losliet, verder meegeholpen bij het aanhouden van de verdachte. Het letsel van [aangever] na het incident wijst er niet op dat hij in een fase van zuurstofgebrek verkeerde waarin er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel of de dood was. Evenmin blijkt uit het dossier dat er kans bestond op zwaar lichamelijk letsel op een andere wijze, bijvoorbeeld door schade aan weke delen van de hals.
De rechtbank heeft onvoldoende (medische) informatie om te kunnen vaststellen of bij deze manier van een ander tegen het lichaam aan drukken in zijn algemeenheid altijd de lucht- en bloedtoevoer naar het hoofd wordt afgesneden, en of en bij welke duur van deze klem de kans op zwaar lichamelijk letsel of de dood ontstaat. De rechtbank kan dus ook niet vaststellen dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zijn dat het niet anders kan zijn dat de verdachte daarmee de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel of de dood heeft aanvaard.
De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van zowel de aan hem ten laste gelegde poging doodslag alsook de poging zware mishandeling.
Feit 2
Uit de gebruikte bewijsmiddelen volgt dat de verdachte [aangever] heeft bedreigd met de dood. De bedreigingen die de verdachte heeft geuit zijn onder zodanige omstandigheden gedaan dat bij [aangever] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. De verdachte zei immers, terwijl hij [aangever] vasthield, nogmaals dat hij [aangever] dood ging maken. [aangever] heeft daarnaast verklaard dat hij daadwerkelijk het gevoel had dood te zullen gaan toen hij vast werd gehouden door de verdachte.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de onder feit 2 tenlastegelegde bedreiging wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 3
Uit de gebruikte bewijsmiddelen volgt dat de verdachte [aangever] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft beledigd. Gelet op de uitingen en de omstandigheden waaronder de uitingen zijn gedaan, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte [aangever] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft beledigd. De verdachte moet er voldoende bewust van zijn geweest dat de door hem gebezigde uitdrukkingen een beledigend karakter hebben gehad. Een uiting waarin de geadresseerde wordt bestempeld als lijdend aan een ernstig beschouwde ziekte, is op zichzelf reeds geschikt om iemands waardigheid aan te tasten. Daar komt bij dat de uiting is gedaan in een setting die het beledigend karakter van de uitdrukking niet wegneemt, maar eerder versterkt. De verdachte heeft in een tram vol met passagiers deze uitlatingen gedaan en deze rechtstreeks gericht tot de HTM-medewerkers. Ook staat vast dat de verdachte bewust moet zijn geweest van het feit dat hij met ambtenaren te maken had. De verdachte werd immers aangehouden in de tram, omdat hij geen geldig vervoersbewijs had en geen identiteitsbewijs kon tonen. De HTM-medewerkers waren bovendien gekleed in uniform.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door de verdachte gedane uitlatingen een beledigende strekking hadden en opzettelijk zijn geuit tegen de HTM-medewerkers [aangever] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] tijdens de rechtmatige uitoefening van hun werkzaamheden.
Feit 4
De rechtbank acht tot slot de onder 4 tenlastegelegde wederspannigheid wettig en overtuigend bewezen. De HTM-medewerkers hebben verklaard dat de verdachte bij zijn aanhouding in de tram hevig in verzet is gegaan. De verdachte volgde de aanwijzingen om mee te werken niet op en bewoog hierbij in een andere richting dan de HTM-medewerkers wilden. De verdachte haalde daarnaast bij zijn aanhouding gelijk uit naar het gezicht van [aangever] en nam hem met zijn rechterarm in een nekklem. De verdachte bleef ook in verzet door de spanning op zijn armen te houden en liet [aangever] niet gelijk los. Nadat de verdachte [aangever] had losgelaten, werd [aangever] vastgepakt door de verdachte bij zijn vest. Naast [aangever] , raakte ook [benadeelde 2] gewond, namelijk aan haar gezicht en haar hals. Direct na het incident is waargenomen dat er rode plekken in het gezicht van [benadeelde 2] zaten.
Dat de verdachte heeft gehandeld uit zelfverdediging en daarmee uit noodweer, vindt geen steun in het dossier. Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die was gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is. Dat verdediging noodzakelijk en geboden was, blijkt nergens uit. Uit de verklaring van [naam 1] blijkt dat de verdachte geen geldig vervoersbewijs bij zich had en geen identiteitsbewijs wilde laten zien. In plaats van mee te werken met aanwijzingen van HTM-medewerkers in rechtmatige uitoefening van hun bediening, is de verdachte zélf begonnen een vuistslag te geven en een nekklem aan te leggen bij [aangever] . Omdat de rechtbank tot het oordeel komt dat er geen sprake is geweest van een aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen, kan een beroep op noodweerexces ook niet slagen.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte zich heeft verzet bij zijn aanhouding en daarbij geweld heeft gebruikt tegen meerdere ambtenaren in functie en daartoe ook het opzet heeft gehad, zodat de onder feit 4 tenlastegelegde wederspannigheid kan worden bewezen verklaard.
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2.
hij op 24 maart 2025 te 's-Gravenhage
[aangever] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling,
door die [aangever] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood" en "Ik
sla je helemaal de kanker in" , althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
3.
hij op 24 maart 2025 te 's-Gravenhage
opzettelijk
meerdere ambtenaren, te weten [aangever] en [benadeelde 1] en
[benadeelde 2] , gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening,
in hun tegenwoordigheid,
mondeling
heeft beledigd,
door hen de woorden toe te voegen: 'Kanker dikke kanker trol en bolle
kanker koe en kankertrol en kanker dikzak en kanker sukkel en kanker
dikke', althans woorden van
gelijke beledigende aard of strekking;
4.
hij op 24 maart 2025 te 's-Gravenhage,
zich met geweld,
heeft verzet
tegen meerdere ambtenaren, te weten [aangever] en [benadeelde 1]
en [benadeelde 2] , buitengewoon opsporingsambtenaren bij de HTM, werkzaam
in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter
aanhouding van verdachte
door
- te rukken en trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die
am
btenaren verdachte trachtte te geleiden,
- die ambtenaar
[aangever]beet te pakken bij zijn kleding en lichaam en
- die ambtenaren te slaan,
terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig
lichamelijk letsel te weten een rode plek in de hals en in het gezicht
bij die [benadeelde 2] ten gevolge heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de straf

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft verzocht de voorwaarden dadelijke uitvoerbaarheid te verklaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een onvoorwaardelijke straf op te leggen gelijk aan het voorarrest, en de rest van de straf voorwaardelijk op te leggen met de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en belediging van meerdere HTM-medewerkers. Ook heeft de verdachte zich hevig verzet toen bleek dat de verdachte geen geldig vervoersbewijs had en zijn identiteitsbewijs niet wilde laten zien. HTM-medewerkers houden zich bezig met het controleren van de vervoersbewijzen in het openbaar vervoer en dienen hun werk onder normale omstandigheden te kunnen doen. Door het handelen van de verdachte hebben zowel [aangever] als [benadeelde 2] letsel opgelopen en het incident heeft hen psychisch geraakt. De verdachte heeft door zijn handelen verder de naam en de goede eer van [aangever] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] aangetast. Dit alles heeft de verdachte gedaan ten overstaan van een volle tram, wat op de HTM-medewerkers diepe indruk moet hebben gemaakt. De door verdachte gepleegde feiten zijn daarnaast vervelende overlastgevende feiten voor de samenleving en veroorzaken een gevoel van onveiligheid waaraan de passagiers zich in de tram niet konden onttrekken.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 23 april 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen jaren meermaals is veroordeeld voor het beledigen van beroepsbeoefenaars. De rechtbank vindt het kwalijk dat de verdachte niet leert van zijn fouten en nog steeds geen respect toont voor beroepsbeoefenaars die gewoon hun werk doen. De rechtbank weegt dit mee als strafverzwarende omstandigheden.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 16 mei 2025. De reclassering ziet dat de verdachte in ieder geval problemen heeft op de leefgebieden, zoals huisvesting, dagbesteding en financiën. Daarnaast heeft de verdachte ADHD, een gedragsstoornis en een verstandelijke beperking. De reclassering schat de kans op recidive in als gemiddeld. De reclassering adviseert de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Op te leggen straf
De officier van justitie is bij de strafeis uitgegaan van onder meer een poging tot zware mishandeling, terwijl de rechtbank de verdachte van die verdenking vrijspreekt. Dit betekent dat de rechtbank tot een lagere straf komt dan de officier van justitie heeft geëist. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank aangesloten bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor bedreiging geldt als oriëntatiepunt een geldboete van € 350,00. Voor belediging van een ambtenaar in functie en wederspannigheid zijn geen oriëntatiepunten beschikbaar. Voor soortgelijke feiten worden in de regel (voorwaardelijke) gevangenisstraffen opgelegd tussen de één en de twee maanden. Gelet op de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die aan de bovenkant zit van deze marge.
De verdachte heeft 61 dagen in voorarrest doorgebracht. Dit betekent dat na aftrek van het voorarrest geen ruimte resteert om ook een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. De rechtbank zal dus een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
De rechtbank zal de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 61 dagen, met aftrek van voorarrest.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft de opheffing van de voorlopige hechtenis al bevolen. Die opheffing staat in een apart bevel opgeschreven.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Aangever [aangever] en [benadeelde 1] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vorderen een schadevergoeding van € 837,- respectievelijk € 275,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze bedragen bestaan uit immateriële schade.
7.1.
Benadeelde partij [benadeelde 1]
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding geheel kan worden toegewezen.
7.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter zake de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 1] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten. De benadeelde partij heeft verklaard dat het incident haar zwaar heeft aangegrepen. Zij heeft de beledigingen als neerbuigend ervaren ten overstaan van een volle tram. Zij heeft voor de verwerking van het incident verscheidene gesprekken gevoerd met een HTM-medewerker. Door deze belediging is [benadeelde 1] naar het oordeel van de rechtbank aangetast in haar eer en goede naam. Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b Burgerlijk Wetboek (BW) levert dit een aantasting in de persoon op die recht geeft op vergoeding van smartengeld. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, komt het gevorderde bedrag de rechtbank billijk voor en zal de rechtbank de geleden immateriële schade toewijzen tot het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 275,-, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 24 maart 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Omdat de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0 (nihil). Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
De verdachte zal voor de onder 3.4 bewezenverklaarde strafbare feiten 3 en 4 worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [benadeelde 1] aansprakelijk voor de schade die door deze feiten aan haar zijn toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 275,- met de wettelijke rente daarover vanaf 24 maart 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] .
7.2.
Benadeelde partij [aangever]
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding geheel kan worden toegewezen.
7.2.2.
Het standpunt van de verdediging
Ter zake de vordering tot schadevergoeding van [aangever] heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht de benadeelde partij daarin primair niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair af te wijzen, dan wel de vergoeding te matigen vanwege een gebrek aan onderbouwing wat betreft de fysieke en mentale situatie.
7.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 2,3 en 4 bewezenverklaarde feiten. Uit het dossier blijkt dat [aangever] letsel heeft opgelopen door het incident, namelijk striemen in de nek en een dikke lip. Ook dergelijk relatief gering lichamelijk letsel biedt een aanspraak op schadevergoeding op grond van artikel 6:106 lid 1, onder b, BW (Hoge Raad 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519). Uit de verklaring van [aangever] blijkt bovendien dat het incident diepe indruk op hem heeft gemaakt en daar nog steeds dagelijks in zijn hoofd mee bezig is. [aangever] heeft ook zich ziek moeten melden en heeft meerdere gesprekken gevoerd met de bedrijfsmaatschappelijk werkster. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, komt het gevorderde bedrag de rechtbank billijk voor en zal de rechtbank de geleden immateriële schade toewijzing tot het gevorderde bedrag. De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 837,-, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 24 maart 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Omdat de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0 (nihil). Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
De verdachte zal voor het de onder 3.4 bewezenverklaarde strafbare feiten 2, 3 en 4 worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [aangever] aansprakelijk voor de schade die door deze feiten aan hen zijn toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 837,-,- met de wettelijke rente daarover vanaf 24 maart 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36f, 57, 285, 266, 267, 180, 181 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder feit 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 3:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
wederspannigheid, meermalen gepleegd
en
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
61 (EENENZESTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [benadeelde 1]toe tot een bedrag van
€ 275,-, met de wettelijke rente daarover vanaf 24 maart 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, te betalen aan [benadeelde 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 275,-,vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 maart 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [benadeelde 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
5 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [aangever]toe tot een bedrag van
€ 837,-met de wettelijke rente daarover vanaf 24 maart 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, te betalen aan [aangever] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat een bedrag van
€ 837,-te betalen, met de wettelijke rente daarover vanaf 24 maart 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [aangever] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
16 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Anemaet, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. J.M. Meester, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.A. Duijm, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juni 2025.
Bijlage I: bewijsmiddelenoverzicht
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2025094927, van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 90).
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt voor het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Voor de bewezenverklaring gebruikt de rechtbank de volgende bewijsmiddelen:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , opgemaakt op 24 maart 2025, voor zover inhoudende (p. 10):
Plaats delict: [adres] , 's-Gravenhage
Pleegdatum: 24 maart 2025
Ik voelde mij door de belediging niet alleen als persoon, maar ook zeker als BOA, ambtenaar in rechtmatige uitoefening van mijn taak, in mijn goede naam en eer aangetast.
De belediging bestond uit het volgende:
"kankersukkel je gaat zien, als ik loskom maak ik je dood kankersukkel, Kankerdikke.
De bedreiging bestond uit het volgende:
Wie mij aanraakt sla ik dood, ik ben portier, ik sla je echt de kanker. Ik maak je dood, ik sla je helemaal de kanker in.
De mishandeling bestond uit het volgende:
Ik kreeg een vuistslag op mijn lip en middels wurggreep werd mijn keel dichtgedrukt. Na de mishandeling zie de verdachte tegen mij "Ik zei toch dat ik je dood ging maken".
2. Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] , opgemaakt op 24 maart 2025 , voor zover inhoudende (p. 42):
Op 24 maart 2025 was ik werkzaam als controleur in dienst van de HTM Personenvervoer. Ik ben tijdens mijn werkzaamheden in contact gekomen met een verdachte, welke mij heeft beledigd. De beledigingen bestonden onder andere uit:
"Kanker dikke kanker trol, bolle kanker koe, kankertrol, ga is naar de sportschool
joh kanker dikzak".
Ik voelde mij in mijn goede eer en naam aangetast door de beledigingen van de man.
3. Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] , opgemaakt op 24 maart 2025 , voor zover inhoudende (p. 45):
"Op maandag 24 maart 2025 was ik bezig met mijn werkzaamheden als BOA bij de HTM Den Haag, in de tram, op de Laan van Nieuw Oostindie te 's-Gravenhage. Een verdachte werd aangehouden, heeft collega's beledigd, schold ons uit en ging volledig in verzet waarbij ik gewond ben geraakt.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 24 maart 2025, voor zover inhoudende (p. 29-30):
Ik, [naam 1] controleur(s) in dienst van HTM Personenvervoer N.V. te 's-Gravenhage, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, verklaar:
Op 24 maart 2025 bevond ik mij in de tram en was ik samen met collega's [benadeelde 1] , [aangever] , [benadeelde 2] en [naam 2] bezig met onze controlewerkzaamheden. Ik zag dat mijn collega [naam 2] een man vroeg om zijn geldig vervoerbewijs. Ik hoorde collega [naam 2] tegen de man zeggen dat hij was aangehouden voor het gebruik maken van het openbaar vervoer zonder een hiervoor geldig vervoerbewijs en voor de wet id. Ik hoorde de verdachte zeggen "probeer maar, dan ga je zien, ik maak jullie dood." Op dat moment hoorde ik collega [aangever] tegen de verdachte zeggen dat hij geboeid zou gaan worden. Ik hoorde de verdachte zeggen "Raak me aan en ik sla je tanden uit je kankerbek". Op dat moment zag ik collega [aangever] naar de verdachte toe stappen en hem beetpakte om te boeien. Ik zag dat dit niet lukte omdat de verdachte gelijk uithaalde naar mijn collega [aangever] . Ik zag dat de verdachte collega [aangever] een vuistslag in het gezicht gaf en hem met zijn rechterarm in een wurggreep nam. Ik zag dat collega's [benadeelde 2] en [benadeelde 1] collega [aangever] te hulp schoten en probeerde de arm weg te trekken van de verdachte die om de keel van collega [aangever] zat. Ik zag dat de verdachte zich hevig en met kracht verzette door een andere richting op te bewegen dan dat wij hem hebben wilde. Ik hoorde de man onafgebroken bedreigingen zoals ik maak jullie allemaal dood en beledigingen zoals kankerflikkers roepen. Ik hoorde de verdachte zeggen tegen collega [aangever] "laat mij los, dan laat ik jou ook los". Ik zag dat beiden elkaar loslieten, dit was pas na enkele minuten.
Ik zag dat mijn collega [aangever] een dikke lip had, dat er uit zijn lip bloed kwam en dat er aan de linkerkant van zijn hoofd ter hoogte van zijn oog een rode schram zat. Ik zag ook dat bij mijn collega [benadeelde 2] er allemaal rode plekken in haar gezicht zaten.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 24 maart 2025, voor zover inhoudende (p. 31-32):
Ik, [aangever] controleur(s) in dienst van HTM Personenvervoer
N.V. te 's-Gravenhage, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, verklaar:
Ik hoorde de verdachte zeggen: "ik zei toch dat ik je dood ging maken." Ik raakte in paniek, het voelde alsof het leven uit me werd gerukt in de nabijheid van zeker 50 passagiers die dit filmden en hebben gezien. Ik gaf de verdachte een stoot in zijn zij en in zijn gezicht in de hoop dat de verdachte mij losliet. De verdachte liet niet los.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 24 maart 2025, voor zover inhoudende (p. 61):
Ik, [benadeelde 2] in dienst van HTM Personenvervoer N.V. te 's-Gravenhage, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, verklaar:
Tijdens mijn controlewerkzaamheden bevond ik mij in tramlijn 4 richting de Uithof, aanrijdend halte laan van Noi. Ik zag en voelde dat de verdachte extreem zwaar in verzet ging. Ik zag dat de verdachte zijn arm in de andere richting op bewoog dan dat de collega's wilde. Ik probeerde nogmaals de rechterarm van de verdachte te boeien maar dat lukte niet doordat de verdachte hevig in verzet bleef gaan door middel van spanning op zijn armen houden. Ik zag dat mijn collega [aangever] na het loskomen werd vastgepakt door de verdachte bij zijn vest ter hoogte van zijn borst en ik zag dat mijn collega [aangever] wist los te komen uit de verdachte zijn handen. Ik en mijn collega [benadeelde 1] probeerde de verdachte op dat moment onder controle te krijgen. Ik zag dat zijn armen de andere richting op bewogen dan dat wij wilden.
7. Het proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt op 24 maart 2025, voor zover inhoudende (p. 61):
Ik, [naam 2] controleur in dienst van HTM Personenvervoer N.V. te 's-Gravenhage, verklaar:
Op 24-3-2025 om 13:10 werd door mij op de Laan van NOI aangehouden als verdachte:
[verdachte] .