In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster beoordeeld. Verzoekster, die een verblijfsvergunning wilde aanvragen voor verblijf bij een gezinslid, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 2 december 2024, waarin haar aanvraag werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er spoedeisend belang is bij het verzoek, omdat de minister had medegedeeld dat verzoekster Nederland niet mocht afwachten en terug moest keren naar Irak. De voorzieningenrechter besluit dat verzoekster gedurende de bezwaarprocedure in Nederland mag blijven en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe. Dit betekent dat de uitzetting van verzoekster wordt geschorst totdat er een beslissing is genomen op het bezwaar. Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoekster, die op € 907 worden vastgesteld, evenals de vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht van € 187. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.