ECLI:NL:RBDHA:2025:12334

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
NL25.24779
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 4 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 28 mei 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden.

De rechtbank onderzoekt de beroepsgronden van eiser, die aanvoert dat het besluit in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. Eiser stelt dat hij lijdt aan hepatitis B en dat hij tijdens zijn verblijf in Duitsland niet de noodzakelijke medische zorg heeft ontvangen. Hij vreest dat een overdracht naar Duitsland zal leiden tot een verslechtering van zijn gezondheid, omdat hij daar mogelijk geen adequate medische zorg zal krijgen.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Zij stelt vast dat op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden aangenomen dat Duitsland passende medische zorg biedt. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zijn medische situatie in Duitsland niet adequaat behandeld kan worden. De rechtbank concludeert dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om onderzoek te doen naar de gezondheidstoestand van eiser en dat het vragen van individuele garanties bij de Duitse autoriteiten niet aan de orde is. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24779

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I.M. van Kuilenburg),
en

de minister van Asiel en Migratie.

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 mei 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest
5. Eiser betoogt dat het besluit in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. [2] Hiertoe voert hij aan dat hij lijdt aan hepatitis B en tijdens zijn verblijf in Duitsland niet de daarvoor noodzakelijke medische zorg heeft ontvangen. De weigering van medische zorg heeft geleid tot een verslechtering van zijn gezondheid. In Nederland ontvangt eiser nu de noodzakelijke behandeling. Een overdracht naar Duitsland brengt het risico mee dat wederom geen adequate medische zorg wordt geboden, wat kan leiden tot een onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheid. Eiser wil dat onderzoek wordt gedaan naar zijn actuele medische situatie en of de medische behandeling en opvang die hij nodig heeft beschikbaar is in Duitsland. Indien daarover twijfel bestaat, moet de minister voorafgaand aan overdracht individuele garanties krijgen van de Duitse autoriteiten dat eiser na zijn overdracht daadwerkelijk toegang zal hebben tot de noodzakelijke behandeling.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat ten aanzien van Duitsland kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [3] Vanwege het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag erop worden vertrouwd dat er in Duitsland passende medische zorg aanwezig is voor eiser en dat deze voor hem ook toegankelijk is. Het is aan eiser om te onderbouwen dat niet kan worden uitgegaan van dit uitgangspunt en dat de voor hem benodigde medische zorg in de verantwoordelijke lidstaat niet voor hem beschikbaar is en dat daardoor een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand zal optreden. Eiser is daar echter niet in geslaagd. Hij heeft geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij lijdt aan hepatitis B en dat hij tijdens zijn verblijf in Duitsland niet de medische zorg heeft ontvangen die hij nodig heeft. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij een eventueel benodigde medische behandeling in Duitsland niet kan ontvangen en waarom behandeling in Nederland moet plaatsvinden. Gelet hierop is er geen aanknopingspunt voor het oordeel dat overdracht naar Duitsland zal leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van eiser zoals bedoeld in het arrest C.K. De rechtbank overweegt verder dat, mocht eiser van mening zijn dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt, het op de weg van eiser ligt om hierover te klagen bij de Duitse autoriteiten. Het is niet gebleken dat zij eiser niet zouden kunnen of willen helpen of dat klagen bij voorbaat zinloos is. Gelet hierop heeft de minister terecht geen aanleiding te zien om onderzoek te doen naar de gezondheidstoestand van eiser en naar de behandel- en opvangmogelijkheden voor eiser in Duitsland. Het vragen van individuele garanties bij de Duitse autoriteiten is hierdoor dan ook niet aan de orde.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Eiser wijst ter onderbouwing op HvJEU 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127 (
3.ABRvS 14 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:588.