ECLI:NL:RBDHA:2025:12334
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 4 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 28 mei 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden.
De rechtbank onderzoekt de beroepsgronden van eiser, die aanvoert dat het besluit in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. Eiser stelt dat hij lijdt aan hepatitis B en dat hij tijdens zijn verblijf in Duitsland niet de noodzakelijke medische zorg heeft ontvangen. Hij vreest dat een overdracht naar Duitsland zal leiden tot een verslechtering van zijn gezondheid, omdat hij daar mogelijk geen adequate medische zorg zal krijgen.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Zij stelt vast dat op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden aangenomen dat Duitsland passende medische zorg biedt. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zijn medische situatie in Duitsland niet adequaat behandeld kan worden. De rechtbank concludeert dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om onderzoek te doen naar de gezondheidstoestand van eiser en dat het vragen van individuele garanties bij de Duitse autoriteiten niet aan de orde is. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag blijft in stand.